Vrijwel elk jaar doemen er nieuwe plagen op. Voor sommige daarvan zijn nog geen natuurlijke vijanden voorhanden. Ze moeten dan chemisch aangepakt worden en dat verstoort het zorgvuldig opgebouwde systeem van geïntegreerde bestrijding. Tijd voor een andere benadering, betoogt kersverse hoogleraar Gerben Messelink.
Nesi, Tuta, Nezara, tomatenroestmijt, nieuwe soorten trips. Het zijn maar enkele voorbeelden van insecten die recent tot plaag uitgegroeid zijn. “Het kost tijd om nieuwe oplossingen vinden. In de tussentijd gaat het chemiegebruik omhoog en dat ondergraaft de geïntegreerde bestrijding”, gaf Messelink afgelopen donderdag aan in de aula van Wageningen Universiteit bij zijn intreerede als hoogleraar plaagbestrijding in de glastuinbouw.
Die toevloed van nieuwe plagen moeten we als gegeven gaan beschouwen. Door warmere zomers en milde winters kunnen insecten meer generaties ontwikkelen. En door het wegvallen van breedwerkende middelen leiden insecten die voorheen weinig problemen gaven, opeens tot hoofdbrekens.
Nieuwe strategie nodig
“Hoe ga je daarmee om? We hebben een nieuwe strategie nodig. Niet ad hoc reageren op elke nieuwe plaag, maar een robuust ecosysteem van nuttige beestjes in de kas, die al klaar staan voordat de plaag arriveert”, vertelde hij.
De samenstelling van het team van natuurlijke vijanden luistert nauw. Je kunt niet zomaar alles bij elkaar zetten. Ze hebben namelijk ook ingewikkelde relaties met elkaar. Sommige zijn elkaars concurrent, of ze kunnen elkaar parasiteren of opeten. Sommige mijten bijvoorbeeld eten de eitjes van anderen op. En de generalisten onder de natuurlijke vijanden lusten ook best een ander nuttig insect. Messelink: “Deze fenomenen zijn ruim bestudeerd. Er gaat nogal wat aandacht naar uit, maar dat heeft wel geleid tot overschatting van dit probleem. Je moet inderdaad af en toe oppassen met generalisten, maar je hebt ze wel nodig in het team.”
Vijf mechanismen
Combinaties van natuurlijke vijanden onderdrukken de plagen beter, maar dan wel door zorgvuldig uitgedachte combinaties. Daarvoor moet je denken langs vijf lijnen:
1. Specialisten die ieder voor zich een bepaalde plaag aanpakken, vullen elkaar aan. Generalisten daarentegen lusten meerdere soorten plaaginsecten, maar hebben wel vaak een voorkeur. Het verschilt per gewas wat de beste keuze is. “Bij paprika geeft een combinatie van de generalisten Orius en Macrolophus het beste resultaat tegen trips en luis, ondanks dat ze soms wel eens een nuttig insect opeten.”
2. Verschillende natuurlijke vijanden voor verschillende stadia van een plaaginsect. “Bij wittevlieg eten roofmijten vooral de eieren en de jongste stadia. De sluipwesp Encarsia eet juist stadium drie en vier.”
3. Natuurlijke vijanden verschillen in voorkeur waar in het gewas ze actief zijn. “Sommigen zitten hoog in de plant, anderen juist laag. En zelfs op het blad zijn er verschillen: lieveheersbeestjes zijn vooral actief aan de randen, sluipwespen in het midden van het blad. Bij de aanpak van Californische trips is bekend dat je roofmijten en roofinsecten in het gewas het beste kunt combineren met roofmijten die op de bodem actief zijn en de tripspoppen in de grond eten.”
4. Het verschilt nogal bij welke temperatuur, lichtniveau en moment van de dag de nuttige beestjes actief zijn. “Sommige zijn echt bestand tegen hittegolven, andere functioneren juist goed onder koude omstandigheden. Er zijn insecten die houden van een beetje donker, andere kunnen best in het volle licht. En veel insecten hebben een duidelijk ritme over de dag heen.”
5. De natuurlijke vijanden helpen elkaar soms onbedoeld: ze stimuleren gedrag bij het plaaginsect waardoor het kwetsbaarder wordt voor een andere predator. “Als lieveheersbeestjes luizen zoeken, laten die zich als verdediging op de grond vallen. Als je dan roofkevers hebt die op de grond leven, worden de luizen alsnog aangepakt.”
Robuust ecosysteem
Denken in ecosystemen betekent ook dat je omstandigheden voor de natuurlijke vijanden in de kas aantrekkelijker maakt. Dat kan bijvoorbeeld met andere planten dan het productiegewas, waarin ze kunnen schuilen, bijtanken of eitjes leggen. Meer hierover in het interessante interview met Gerben Messelink, dat verschijnt in de november editie van Onder Glas.
Tekst: Tijs Kierkels, beeld: Fotostudio G.J. Vlekke