Eind augustus begint het tweede plukseizoen van dit jaar bij aardbeienkwekerij Hoogsewetering in Pijnacker. Alweer zes jaar teelt Richard van Dijk het ras ‘Malling Centenary’, een mooi en smaakvol aardbeienras. Door een combinatie van de inzet van natuurlijke vijanden en biologische middelen en weerbaar telen, houdt hij de meeste plagen onder de duim. Dat geldt ook voor de relatief nieuwe plaag duponchelia. Met een camerasysteem kan hij de motten eerder ontdekken en de jonge rupsen bijtijds bestrijden.

Van Dijk teelt nu alweer zes jaar het ras Malling Centenary. “Het is een goede ‘thuisaardbei’: mooi van kleur en goed van smaak.” De aardbeien hangen aan mooie volle trosjes uit de bakken op stellingen. Half juli zijn de nieuwe planten weer geplant. Nu is het bijna tijd voor de eerste oogstperiode die van eind augustus tot half oktober gaat duren. Daarna gaan de planten in rust.
Tussen Kerst en oud en nieuw stookt Van Dijk de kas weer warm om nog eens van de planten te kunnen oogsten. Hij doet dit in drie achtereenvolgende wekelijkse porties om de oogst te spreiden.
Voor het precieze moment van de start van het planten kijkt hij naar de datum wanneer Pasen valt. Rond die tijd is er veel vraag naar aardbeien. “We verkopen onze aardbeien aan huis. We leveren ook aan restaurants, winkels in de buurt en bakkerijen. Er is een bakker die in de paastijd aardbeien bestelt om aardbeiensloffen te maken.”

Weerbaar telen

Het ras is iets gevoeliger voor ziekten, zoals Phytophthora en meeldauw. Ook plagen zoals wittevlieg, Duponchelia fovealis en vorig jaar ook aardbeibladrollers. “Het middelenpakket wordt kleiner en het is belangrijk om de middelen op het juiste moment toe te passen. Aangezien je ze vaak maar een beperkt aantal keren mag gebruiken, is een juiste timing van de toepassing steeds belangrijker.”
De aardbeienteler doet er daarom alles aan om weerbare planten te hebben, die minder gevoelig zijn voor ziekten en plagen. Dat begint met de opkweek en hij gaat er zelf mee door tijdens de teelt. “De plantenkweker begint er nog niet aan. Weerbaar telen is pas drie á vier jaar in opkomst.”
Om toch met weerbare planten te kunnen starten, kweekt Robin van Dijk − zoon van Richard − nu zelf weerbare aardbeienplanten op voor zijn vader en andere belangstellenden. “Wij hebben 75.000 planten nodig.”
Tijdens de teelt gebruikt de aardbeienteler onder andere de biologische meststof Vidi Funda van Koppert. Dit is een biostimulant die de bodembalans herstelt en een goed evenwicht onderhoudt, de ziekte-onderdrukking verbetert en nuttige populaties van micro-organismen bevordert. Hij geeft minder nitraat, waardoor de planten minder aantrekkelijk zijn voor insecten. Tuinbouwadviesgroep HortiNova geeft hem daarbij teeltadviezen.

Duponchelia

Een jaar of drie geleden verschenen er voor het eerst grotere aantallen duponchelia’s. Het eerste wat de teler daarvan merkte, waren afgevallen trosjes aardbeien. Aaltjes tegen de larven werkten onvoldoende. Rond die tijd kwam Bram Tijmons van PATS langs.
Dit bedrijf, opgericht door twee TU-techneuten en een bedrijfskundige, was nog maar een paar jaar oud en timmerde hard aan de weg. De meest tot de verbeelding sprekende uitvinding van het bedrijf is een minidrone die vliegende insecten uitschakelt in de kas. Tegelijkertijd is een ondersteunend detectiesysteem (PATS-C) ontwikkeld om al in een vroeg stadium insecten te kunnen waarnemen. Tijmons: “Dit ondersteunende systeem op zich bleek ook heel bruikbaar te zijn voor telers om bijtijds opkomende plagen te kunnen signaleren. Ik denk met plezier terug aan de begintijd dat we met ons drieën ‘s nachts in een gerberakas hebben gezeten om naar motten te kijken. Ook de telers hadden belangstelling. Ze wilden graag data: hoeveel motten worden gesignaleerd en wanneer zijn ze actief?
Wij zijn data gaan verzamelen over hoe ze vliegen, waar en met welke snelheid en over de grootte. Op basis van de verzamelde data en gewoon kijken, kun je patronen herkennen en een insectenprofiel maken.”

Gerichter bestrijden

Dit detectiesysteem hangt nu in de 9.000 m² grote Pijnackerse aardbeienkwekerij. Het bedrijf is verdeeld in twee afdelingen van respectievelijk 3.000 en 6.000 m² en er hangen in het totaal twee units aan de kaspoten. Deze bestaan uit een infrarood lamp vlak boven het gewas en een plug&play infraroodcamera op een hoogte van circa 1,5 meter boven het gewas. Iedere nacht registreert de camera de bewegingen van de insecten in het beeldveld en vertaalt dit naar aantallen van de verschillende soorten.
Al snel bleken er destijds veel motjes in de kas te zitten. Van Dijk: “Op basis van de registratiegegevens gaan we nu doelgericht aan het werk. We proberen de motjes te vangen met vanglampen, feromoonvallen en gele kaarten. Allemaal om te voorkomen dat ze eitjes gaan leggen. Daarna zetten we drie keer achter elkaar parasiterende aaltjes (Steinernema carpocapsae) in en een middel op basis van Bacillus thuringiensis om de jonge larven te doden.”
“Een vroege detectie van de eerste besmetting is cruciaal voor effectieve maatregelen. Soms is dat wel vijf weken eerder dan met het eigen oog”, noemt Tijmons als groot voordeel van deze werkwijze. De aardbeienteler staat er overigens niet helemaal alleen voor. Regelmatig komen er kwikstaarten de kas in om wat van de ‘ontsnapte’ rupsen te eten.

Tekst en beeld: Marleen Arkesteijn