De biologie bepaalt voor een groot deel het welslagen van de teelten bij Penning Freesia. Gelukkig maar, want met het uitgeklede chemische middelenpakket zou Peter Penning niet de kwaliteit kunnen leveren waar het bedrijf al generaties lang om bekend staat. Alleen de biologische bestrijding van trips is nog een knelpunt, vindt hij.

“In de maanden augustus en september verliezen we steeds weer de strijd en moeten we chemie inzetten. Zonde van het nauwkeurig opgebouwde evenwicht.” De teler pleit daarom voor meer onderzoek. Enerzijds naar een natuurlijke vijand die trips de baas is en anderzijds naar een goed correctiemiddel zonder lange nawerking. Met beide middelen zou de geïntegreerde gewasbescherming een enorme boost krijgen. “Helemaal biologisch lijkt me in de sierteelt onmogelijk, maar in freesia kunnen we 80 procent wel halen.”

Gezond plantmateriaal

Penning Freesia en Penning Breeding zijn gespecialiseerd in de veredeling, verhandeling en teelt van freesia en amaryllis. Momenteel bestaat het bedrijf uit circa 12.000 m2 glasopstanden en 6.000 m2 koel-, droog- en preparatieruimte. De hoofdvestiging is gelegen in Honselersdijk. Vermeerdering en instandhouding van bestaande en nieuwe rassen vindt plaats in Marokko en in de kop van Noord-Holland.
Plantmateriaal wordt geleverd aan bollen- en bloementelers in binnen- en buitenland. Alles valt of staat met een gezonde teelt waarbij plagen en ziekten onder de duim worden gehouden. Het bedrijf gelooft daarbij stellig in een geïntegreerde aanpak.

Succesvol opgelost

Een groot deel van de biologie komt op conto van Hypoaspis aculeifer (tegenwoordig: Gaeolaelaps aculeifer). Deze bodemroofmijt eet graag larven en poppen van trips, springstaarten, eieren van kevers en vlinders zoals van Duponchelia, nematoden, enchytreeën (potwormen), stromijten, bollenmijten en larven van vliegen en rouwmuggen.
De teler: “Het is onze eerste barrière tegen trips en werkt vooral uitstekend tegen bollenmijt.” Deze roofmijt beweegt zich razendsnel en verspreidt zich in no time door de bovenste 6 cm van de bodemlaag (lichte zavel). En op die diepte vangen ze heel effectief de bollenmijten weg. De bollenmijt die wel overleeft, verschanst zich in één enkele knol; aculeifer is te groot om hierin te kruipen. Maar hij kan de verspreiding van de aantasting naar andere bollen voorkomen. “Eventuele schade blijft dus beperkt tot die ene knol. Heel effectief. We gebruiken deze predator nu 14 jaar en het heeft onze problemen met bollenmijt 100 procent succesvol opgelost.”

Effectief tegen tripspoppen

De bollenmijt (Rhizoglyphus robini) komt veel voor in bolgewassen en kan veel schade veroorzaken, vooral bij de vermeerdering. De schade is zowel direct als indirect. Tijdens het voeden maakt de mijt kleine gaatjes in de bol wat later misvorming en groeiremming kan veroorzaken. Je ziet die vooral terug op de overgang grond/lucht. Verder zijn deze beschadigingen de perfecte voedingsbodem voor schadelijke bacteriën en schimmels. Dat kan een enorm verlies betekenen voor een bedrijf.
Biobest onderzoekster Juliette Pijnakker onderstreept de werking van aculeifer tegen bollenmijt. “Praktijkproeven in het open veld en onder glas bewijzen het positieve effect van deze bodempredator. Heel slim dus dat de teler deze bestrijder inzet op zijn bedrijf. Zeker aangezien het beestje ook nog eens effectief is tegen tripspoppen.”
Onderzoek aan de Universiteit van Amsterdam bewijst die werking. Deze wetenschappelijke erkenning is vooralsnog aan geen enkele andere bodemroofmijt verleend. “Sommige telers zetten ook Hypoaspis miles in tegen trips. Miles is trouwens – net als aculeifer – ook een heel nuttige bestrijder van larven van rouwmuggen en oevervlieg.”

Werkwijze

Aculeifer en Miles zijn makkelijk van elkaar te onderscheiden. Beide zijn bruin gekleurde, potige roofmijten, maar de vorm van hun rugschild verschilt. Eerstgenoemde is van onderen rond en die van miles is puntig, alsof het eindigt in de vorm van een ‘M’.
Penning zet alleen aculeifer in, zowel bij freesia als amaryllis. “Natuurlijk volgen we alle hygiëneprotocollen, stomen we de grond voor elke teelt en krijgen alle knollen een hittebandeling van 43ºC. Dan, ongeveer 2 weken na het planten, strooien we de bodemroofmijt om de 1,5 à 2 meter op hoopjes, circa 100 stuks per meter. Je hebt dan gelijk kleine kolonies en we kweken de beestjes goed door.”
Biobest adviseert een dosering van 100 tot 500 roofmijten per m2 aan telers, afhankelijk of de introductie preventief wordt uitgevoerd of curatief bij een zware aantasting van bollenmijten, tripsen of varenrouwmug. Pijnakker: “Ze zijn altijd lastig terug te vinden. Zodra ze licht zien, rennen ze weg en verstoppen zich. Maar met een beetje ervaring kunnen de telers ze steeds makkelijk zien. Mannetjes zijn 0,55 tot 0,65 mm lang, vrouwtjes 0,8 tot 0,9 mm lang. Vrouwtjes leggen eitjes in de grond. Ze zijn melkwit, glasachtig, elliptisch en ongeveer 0,37 mm lang met een stevige mantel.”

Voldoende voorraad

De producent werkt hard aan een grootschalige introductie. Dankzij een nieuwe kweekmethode is dat nu ook mogelijk. Verder lopen er onderzoeken naar middelen die de ontwikkeling van bodempredatoren boosten; sneller een populatie creëren in de teelt.
Vergelijkbaar met bijvoorbeeld het initiatief om bladroofmijten met stuifmeel bij te voeden. “Want”, meent Pijnakker, “wij zijn van mening dat telers in het veld veel baat kunnen hebben bij deze agressieve tripspredatoren.”

Tripsbestrijding

Penning is een trouw afnemer. “Samen met onze adviseur zitten we er bovenop. We sturen hem ons jaarplan op zodat hij weet wanneer we hoeveel bio nodig hebben. Op die manier kunnen we voor elke teelt preventief bodemroofmijten uitzetten. De bollenmijt houden we daarmee onder de duim en trips beheersbaar tot ongeveer mei, dan wordt het altijd spannend. Kijk, als veredelaar laten we de bloemen lang uitgroeien. De teeltvakken worden dan kurkdroog waardoor bodemroofmijten dood gaan en trips vrij spel heeft. We dekken het veld dan af met vliesdoek om de trips aan de grond te houden en hangen zakjes Amblyseius cucumeris op. Het mooiste zou dan zijn om vol over te stappen op Orius laevigatus.”
Deze vraatzuchtige roofwants werkt prima tegen trips, maar is vooralsnog veel te duur om tweewekelijks uit te zetten. “We werken sinds vorig jaar met bankerplanten (sierpepers) om zelf een populatie te kweken. Dat gaat nog niet zo goed. Daarom kiezen we in de zomerperiode vaak toch voor chemische middelen. Vertimec, Conserve, eigenlijk alles wat in de vollegrond is toegestaan. En dat is niet zo veel, hoor. Het zou daarom fijn zijn als er een middel komt dat trips efficiënt aanpakt en geen nadelig effect heeft op de natuurlijke vijanden of geen nawerking heeft; één keer behandelen en de volgende dag weer starten met biologie. Dat zou een grote stap zijn in de geïntegreerde tripsbestrijding.”

Samenvatting

Dankzij een nieuwe kweekmethode is bodemroofmijt Hypoaspis aculeifer weer voldoende voorradig. Op het menu van deze predator staan onder meer larven en poppen van trips en de bollenmijt (Rhizoglyphus robini). Zowel uit veldproeven als de praktijk blijkt de bodemroofmijt een waardevol onderdeel voor de geïntegreerde teeltwijze. Zo zijn bij freesiateler en -veredelaar Penning problemen met bollenmijt 100% succesvol opgelost. De sierteler gebruikt de bodemroofmijt verder als eerste barrière tegen trips.

Tekst: Jojanneke Rodenburg. Beeld: Studio G.J. Vlekke.