Over een weerbaar gewas wordt veel gezegd en geschreven, maar hoe kun je dit nu zien en meten? En kun je toewerken naar een standaardrichtlijn die voor elk gewas en in elke situatie kan gelden? Dit zijn deels nog steeds open vragen, maar hieronder licht ik graag toe wat er al wel te meten valt. Zo is de aanwezigheid van ziekteverwekkers te meten, maar ook de energie die een plant heeft geïnvesteerd in de productie van inhoudsstoffen die een rol spelen bij afweerprocessen. Uiteraard is het (micro)klimaat ook belangrijk, maar daar kom ik graag een volgende keer op terug.
De eerste voor de hand liggende methode is om de afwezigheid van ziekteverwekkers vast te stellen in water-, substraat- of gewasmonsters. Als deze geen kans krijgen om te groeien, dan is er kennelijk voldoende concurrentie van andere microben aanwezig, zodat ze niet in staat zijn om de overhand te krijgen.
Ziekteverwekkers detecteren
Met moleculaire detectiemethoden, zoals de DNA-multiscans zijn ziekteverwekkers gericht in het voedings- en drainwater op te sporen. Bij het monitoren hangt veel samen met de selectie van de juiste meetplek. Zorg dat je ook een controlemonster instuurt waarvan bekend is dat deze schoon is.
Eén ding is zeker: een ziekteverwekker blijft bij voorkeur dicht bij zijn gastheer die hem voorziet van de belangrijkste voedingsstoffen. Daarom meten we de hoogste aantallen van substraatschimmels vaak in (knijpmonsters) van wortels of op besmet blad- of stengelmateriaal.
Als er veel algemene Pythium- en Fusariumsoorten in het monster worden aangetroffen kan dit een goede indicatie zijn voor een rijk bodemleven, omdat veel van deze soorten ook een rol spelen als antagonist en juist belangrijk zijn om ziekteverwekkers te onderdrukken. Worden er daarnaast ook schadelijke ondersoorten aangetroffen, zoals Pythium ultimum of Pythium aphanidermatum, dan kan er sprake zijn van een relatie met uitgevallen planten.
Ziekteverwekkers die zich via de lucht verspreiden sporen we op met behulp van microbiële luchtaanzuigers (‘airsamplers’). Dit is vooral kansrijk bij schimmels die goed op selectieve, kunstmatige voedingsmediums zijn op te kweken, maar de relatie met de ziekteontwikkeling in het gewas is vaak nog lastig vast te stellen.
koolstof:stikstof ratio
Het secundaire metabolisme van een plant is niet direct betrokken bij de groei van een plant, maar helpt de plant om stoffen te maken die een belangrijke rol spelen bij afweer tegen ziekten en plagen. Deze stoffen zijn bijvoorbeeld groepen van fenolen, alkaloïden en terpenen. Soms zijn er één of enkele stoffen die verantwoordelijk zijn voor de tolerantie van een cultivar tegen een ziekteverwekker. Maar meestal is er een breed palet van meerdere inhoudsstoffen betrokken bij vermindering van de gewasgevoeligheid. Daarnaast lijkt er een relatie te zijn met het aantal koolstofverbindingen.
Het bepalen van de koolstof:stikstof ratio zou in dit kader een interessante maat kunnen zijn voor de weerbaarheid van een gewas. Hoe hoger deze C:N ratio, des te weerbaarder een plant. Op de website van Bio4safe kun je meer te lezen over het gebruik van meetinstrumenten die je in de kas kunt toepassen om de weerbaarheid van gewassen te meten.
Aan de slag
Monitoren is niet alleen van belang als er sprake is van uitval door ziekteverwekkers, maar zal regelmatig moeten plaatsvinden om een goed beeld te krijgen van de stand van het gewas. Alleen dan kom je erachter wanneer de uitschieters ook echt uitschieters zijn en kun je gaan bouwen aan een goed fundament voor een betrouwbare database. Dit zal voorlopig nog (veel) maatwerk en inzet vergen per gewas, cultivar en locatie.
Tekst: Jantineke Hofland-Zijlstra, beeld: Michel Heerkens