Spintbestrijding in komkommers gaat steeds moeilijker. Het aantal toegestane correctiemiddelen neemt af en in de biologische bestrijding schort het aan innovatie. Een nieuw project omtrent spintbeheersing moet de teler weer toekomst bieden, want het blijft een lastig probleem.

Een strijd wil hij het niet noemen, maar spint is elk jaar wel een ‘zeer groot aandachtspunt’, stelt komkommerteler Corné Stouten uit Oosterland. Hijzelf of een vaste medewerker scout elke week het gewas. Zodra er een mijt wordt gezien, schakelen ze meteen hulptroepen in: de roofmijt Phytoseiulus persimilis. Deze spintbestrijder wordt bijna letterlijk op de spint gezet. “Dat moet echt nauwkeurig gebeuren. Als je er vijf meter naast zit, dan doet de roofmijt het werk ook wel, maar pas drie dagen later, op het moment dat de spint hem is genaderd. De spintpopulatie heeft zich dan al dusdanig uitgebreid dat het nauwelijks meer te behappen is.”

Populatie opbouwen

Zeker in mei, wanneer het warmer wordt en er een oostenwind gaat waaien. “Spint vaart wel bij een lage luchtvochtigheid, dus hoe warmer de kas, hoe lekkerder ze het vinden. Ik probeer felle zon weg te schermen en vocht binnen te houden door met ramen te knijpen, maar op een gegeven moment moeten die ramen echt open.”
Zijn bestrijder, de Phytoseiulus, houdt juist niet van lage luchtvochtigheid, zoekt de schaduw op en beweegt langzamer dan spint bij hogere temperaturen. En er zitten meer nadelen aan deze biologische bestrijder. “Je kan niet van tevoren een populatie opbouwen. Specialistische spintbestrijders zijn lastig te ondersteunen met alternatief voedsel, omdat ze spint als voedselbron nodig hebben. Je kan de plaag dus pas bestrijden wanneer de plaag er daadwerkelijk is.”
Van het effect van de spintgalmug Feltiella acarisuga is de teler ook niet heel erg overtuigd. “Het zijn kwetsbare beestjes. Het is een zwakke basis om je spintbestrijding op in te richten.” Wel hangt hij volvelds Californicus in de kas, in kweekzakjes. Toch is deze biologische bestrijder niet voldoende, merkt hij op. “Ze houden de wacht, maar zijn niet in staat een geïnfecteerd gewas aan te pakken.”

Steeds minder correctiemiddelen

Stouten heeft samen met zijn vader Jaap een komkommerbedrijf van 2 ha. Ze doen twee teelten per jaar op de traditionele manier. “Het is een groot voordeel dat we ons systeem zo hebben ingericht”, zegt de teler. “Hierdoor is onze kas in de zomer maar één keer leeg.” Want in een lege kassituatie heeft de biologie meer moeite om aan te slaan. “Je hebt een microklimaat nodig rond de plant die fijn is voor predatoren. Roofmijten kan je niet van de eerste teelt meenemen naar de tweede, want in een lege kas is geen voedsel voor ze. Spint daarentegen overleeft het wel.”
De laatste jaren gaat de spintbestrijding steeds moeizamer door gebrek aan correctiemiddelen. “Spint is ieder jaar anders, maar het aantal te gebruiken middelen wordt minder. Soms haal ik in mei bibberend een middel als Floramite uit de kast en hoop dat we het later in de teelt niet meer nodig hebben. Dat werkt eigenlijk maar één keer per jaar echt goed. Hoe langer je het niet gebruikt, hoe effectiever het is.”

Bio als basis

De teler is daarom blij dat er onlangs een nieuw middel op de markt is gekomen: Cantack. “Dat was een lang gekoesterde wens. Ik ben ervan overtuigd dat, doordat je een selectief correctiemiddel achter de hand hebt, een teler ook meer aandurft waar het gaat om biologische bestrijding. Dan wil je nog wel eens vijfhonderd of duizend euro extra investeren, want als het fout gaat, heb je altijd iets achter de hand.”
Toch zijn correctiemiddelen een oplossing die hij liever niet gebruikt. Zijn basis is biologische bestrijding, maar ook daar loopt hij nu vast. “Soms pakt de Phytoseiulus het wel goed op. Dan is het de pacman van de spint, maar het gaat wel eens fout. Dan kan het je euro’s per meter kosten.”
Hij probeert te innoveren, door oude vertrouwde beestjes op een moderne manier in te zetten, zoals de Californicus in kweekzakjes. Maar tevens door in samenspraak met zijn leverancier al biologische bestrijding tijdens de opkweek te laten plaatsvinden, want geen plant gaat bij hem de kas in zonder biologie. Maar daarmee redt hij het in de toekomst niet vreest hij. “Innovatie in biologische bestrijding is heel erg gewenst.”

Project spintbeheersing

Stouten is niet de enige komkommerteler die snakt naar innovatie. Vorig jaar is vanuit de Topsector Tuinbouw & Uitgangsmateriaal een PPS mijten gestart. Onder meer de gewasgroep levert vanuit de gewascoöperatie Komkommer hier een financiële bijdrage aan. LTO Glaskracht Nederland is nauw betrokken bij dit project dat wordt uitgevoerd door Wageningen University & Research.
Het project richt zich op spintbestrijding, waarbij onderzoekers zoeken naar nieuwe roofmijten die onder lage luchtvochtigheidomstandigheden kunnen overleven, waarvan het zoekgedrag kan verbeteren en waarvoor alternatief voedsel beschikbaar is. De komkommerteelt wordt daarin meegenomen. “Onderzoek is superbelangrijk”, stelt Jeannette Vriend van LTO Glaskracht. “Zeker in een teelt als komkommer. Spint is echt een groot probleem. Deze teelt omvat maar een klein areaal. Innovatie moet dus vanuit de ondernemers zelf komen.”

Ruggenspraak

Daar is dit project een voorbeeld van, stelt ze. “Ondernemers zijn steeds meer op zoek naar kennis. Bedrijven breiden uit, kennis is cruciaal. Het pakket spintmiddelen wordt in de toekomst steeds smaller, dus we moeten blijven zoeken naar alternatieven. De teler zal bij nieuwe gewasbeschermingsmiddelen altijd even ruggenspraak moeten hebben met de adviseur: wanneer en onder welke omstandigheden zet ik het middel het beste in.” Ze voegt eraan toe: “Bijna elk middel heeft effecten op het systeem van de biologische bestrijders dat zeer zorgvuldig is opgebouwd. Maar als je het op de juiste manier toepast, kan het goed werken.”
Stouten, die binnen de landelijke commissie de portefeuille Plantgezondheid onder zijn hoede heeft, beaamt dat. “Wie met beestjes werkt heeft veel kennis nodig.” Zelf doet hij kennis op door mee te gaan met excursies, door eens in de twee weken een rondje door de kas te lopen met zijn bioleverancier en door gesprekken met teeltvoorlichters.

Populatie handhaven

Maar ook zijn medewerkers hebben die kennis nodig. “Kweekzakjes om de vijf planten ophangen, kan iedereen die tot vijf kan tellen”, zegt hij, “maar roofmijten uitzetten is wat anders. Een medewerker die bladverbranding aan ziet voor spint en daar roofmijten uitzet, dat is zonde. Je hebt dus echt mensen nodig met spintervaring.”
Binnenkort gaat de folie uit de kas en gaat de bio er vol in. “Daarna is het wachten op spint. Ik hoop dat ze in maart al komen en niet in mei. In maart kunnen we de populatie nog wel handhaven, maar wanneer de zon eenmaal gaat schijnen en de oostenwind wakkert aan, dan is er geen houden meer aan en hebben we niet voldoende aan onze biologische bestrijders.”

Tekst en beeld: Marjolein van Woerkom