In de eerste teeltronde na het stomen doen lelies het over het algemeen beter dan de volgende rondes. Maar leliekwekerij Bredefleur streeft juist naar een continu betere kwaliteit. Het bedrijf zoekt de oplossing in meer aandacht voor bodem en bodemleven. Op dit moment lopen er op de locatie in Luttelgeest proeven in samenwerking met toeleverancier Van Iperen met diverse middelen die de bodembiologie op een hoger niveau moeten krijgen en stomen overbodig maken.

Jaarlijks produceert teeltbedrijf Bredefleur 18 miljoen lelies van 28 verschillende rassen op twee locaties. “Deze liggen 150 km uit elkaar, maar naar de markt toe zijn we één bedrijf. We vullen elkaar aan qua sortiment”, zegt Thomas Evers. Hij leidt samen met zijn broer Peter de 6 ha grote locatie in Luttelgeest. Zijn vader Piet en broer Levi hebben de leiding over de 5,5 ha in Moerkapelle.
Omdat er geen uitbreidingsmogelijkheden waren rond het ‘oude’ bedrijf besloten ze om voor de tweede locatie letterlijk een ruime plek te kiezen, in de Noordoostpolder. In 2011 is het eerste deel van 4 ha neergezet. In 2015 kwam er 2 ha bij. “Mijn vader is steeds meer adviserend. Hij stelt zich niet op als schoolmeester. Na goed overleg beslissen we zelf. We hebben beginnersfouten gemaakt, maar daar hebben we van geleerd”, zegt Evers over de rol van zijn vader.

Telen in de vollegrond

Eigenlijk is Bredefleur een leliebroeierij. De bollen komen van 25 redelijk vaste bollentelers. Ze groeien daar eerst een jaar op het veld. Voor dat jaar krijgen de bollen, als plantgoed, een warmwaterbehandeling om ziekten als het heel besmettelijke aardbeienbladaaltje te bestrijden. Twee uur ‘koken’ bij 38ºC is voldoende.
Beide bedrijven telen in de vollegrond op zware tot lichtere klei. In Moerkapelle groeien voornamelijk Longiflorum Aziaten (LA’s). Deze lelies zijn minder gevoelig voor bodemziekten dan de witte Longiflorums en OT-lelies (een kruising tussen Orientals en Trompetlelies) in Luttelgeest.
“Toen we hier in de polder startten, hebben we 25 cm veen ingereden uit Duitsland en de Baltische staten. We telen als het ware in een grote krat en niet op de originele kleilaag. Na de oogst frezen we de gewasresten inclusief de bollen door de grond. Daardoor voegen we continu nieuw organisch materiaal toe aan de bodem. Het is een continue cyclus van aanbrengen en afbreken.”

Telen zonder stomen

Standaard stomen lelietelers om de één tot twee jaar hun grond. Als je vraagt naar het waarom dan geven ze twee redenen: de groei en het bestrijden van aaltjes. Maar juist met die extra groei is Evers niet blij. Het past niet bij de gedachte van een continu goede kwaliteit. “De groei is na het stomen maximaal. De stengels zijn dik. Maar zo’n bos lelies is wel kwetsbaar. Doordat er veel stikstof in de grond zit, nemen de lelies minder calcium op.”
In Luttelgeest wordt de grond ieder jaar, na drie tot vier teeltrondjes, gestoomd. In Moerkapelle, met de minder gevoelige LA’s, gebeurt dat al vijf jaar niet meer. De groei bleek zich te herstellen naarmate het stomen langer geleden was.
Sinds de zomer van 2016 ligt er een proef in de polder om uit te testen of het hier ook mogelijk is om zonder stomen door te telen en welke middelen kunnen helpen om de grond in balans te houden. De proef van 900 m2 ligt in de in 2011 gebouwde afdeling waar in 2015 voor het laatst is gestoomd.

Proef bodembiologie

De proef is een initiatief van Bredefleur, Van Iperen en Bayer die gezamenlijk de proef financierden. Ton van Hulten, specialist bemesting tuinbouw bij Van Iperen begeleidt de proef. “Evers was op zoek naar een nieuwe manier om de grond in balans te houden met biologisch leven: schimmels en bacteriën. Wij zijn erbij gehaald om te fungeren als sparring partner en om de goede biostimulanten erbij te zoeken.”
De eerste vraag was: hoe krijgen we de bodembiologie op een hoger niveau? Er is gekozen voor een zestal objecten. De producten die zijn getest zijn: rhizobacteriën, trichoderma’s, een ‘groen’ gewasbeschermingsmiddel en diverse biostimulanten zoals humine- en fulvinezuren, diverse soorten compost met gevarieerd bioleven en zeewierextracten. Daarnaast was er ter vergelijking een proef niet gestoomd, onbehandeld en gestoomd onbehandeld als referentie.
“De volgende vraag was: wat gaan we monitoren en hoe? Een onafhankelijk bureau, Groeibalans, heeft de proeven uitgevoerd. Ze zijn in enkelvoud uitgevoerd, zonder herhalingen, maar wel flink van omvang, 60 takken per object, per beoordeling. De opzet is om met deze proef de effecten van de toepassingen te filteren en om keuzes te kunnen maken voor een vervolgproef.

Complexe materie

Gemeten en geteld zijn: de taklengte, het aantal knoppen, het gewicht, de hoeveelheid wortels en de steeldikte. Van Hulten heeft het bodemleven gevolgd via een BodemBalans analyse, Bioscan, Chroma en een aaltjesmonster. De proefresultaten verschilden nauwelijks. In de eerste teeltronde vielen de resultaten van de ongestoomde proefveldjes tegen. In de tweede teeltronde was het verschil nog maar klein en in de derde waren de resultaten op het oog gelijk tot iets beter ten opzichte van het stomen. De verschillen zijn vaak optisch niet zichtbaar. Het beoordelen, wegen van de takken en tellen is dan noodzakelijk om de verschillen in beeld te krijgen. Op dit moment loopt de vierde en laatste teeltronde van de proef.
De komende tijd willen de telers de proef opschalen en met slechts drie behandelingen van ieder 300 m2 verder gaan. Welke behandelingen dat worden is afhankelijk van het eindresultaat na vier teeltrondes. Van Hulten: “Het bodemleven is een complexe materie, een systeem waarbij nog vele vragen zijn. Noem het maar gerust een black box met nog veel geheimen.”

Eerst composteren, dan toevoegen

“Bij mijn vader verloopt de teelt zonder stomen goed, maar hij loopt nu wel tegen problemen met aardbeienbladaaltjes aan. Het is belangrijk dat hier op korte termijn een oplossing voor wordt gevonden om deze aaltjes af te remmen”, zegt Evers.
Samen met Van Hulten spart hij over andere oplossingen voor de toekomst, zoals het toevoegen van ‘goede’ nematoden, die concurreren om voedsel of de aaltjes zelfs opeten, en het toepassen van biostimulanten die de wortels vitaler maken.
Zelf compost maken van de eigen planten- en snijresten plus biostimulanten en deze compost toevoegen in plaats van het frezen van verse gewasresten, zou volgens Van Hulten een goede optie zijn voor Bredefleur. “Vers organisch materiaal moet nog worden verteerd. Bij dit proces is stikstof nodig. Het is de vraag of de plant dan genoeg krijgt. Zelf composteren ondervangt dit mogelijk.”
Evers concludeert: “Door deze proef ben ik me meer bewust van het belang van een goed bodemleven. Ik denk dat er met biostimulanten veel te doen is in de toekomst. Ik schat de waarde van de bodem nu hoger in dan voorheen en ga er bewuster mee om. Door deze proeven ben ik in ieder geval dichter bij het punt gekomen om te stoppen met stomen.”

Samenvatting

Leliekwekerij Bredefleur heeft twee locaties. In Moerkapelle wordt al vijf jaar niet meer gestoomd. Het afgelopen jaar lagen er proeven in Luttelgeest om te zien of dat daar ook mogelijk is. Een reeks van biostimulanten, bacteriën, Trichoderma’s, composten, humine- en fulvinezuren en zeewierextracten is uitgetest. Komend jaar wordt de proef voortgezet met uitgeselecteerde toevoegingen en op grotere schaal. De teler komt dichter bij het punt te stoppen met stomen.

Tekst en foto’s: Marleen Arkesteijn.

Gerelateerd