De belangstelling voor bodemweerbaarheid groeit. Maar wat is dat eigenlijk? En kunnen biostimulanten die verbeteren? Adviseur Aad Termorshuizen, specialist in bodemziekten, pleit voor meer inzichten en garanties op de werkzaamheid. Anders wordt dit terrein nooit volwassen; er is simpelweg te veel op de markt.
Zijn eigen database van biostimulanten telt inmiddels duizend producten en groeit nog steeds. Met name in Zuid-Europa, waar nog een flinke opbrengstslag te maken valt, worden voortdurend nieuwe producten ontwikkeld. Geen teler die nog door de bomen het bos ziet, en dat geldt ook voor de wetenschap.
“Op de een of andere manier moet er toch meer aandacht komen voor de kwaliteit van biostimulanten. Het is niet te doen om ze allemaal op werkzaamheid te testen, maar in een gecoördineerd verband een selectie onderzoeken zou te doen moeten zijn. Daarbij zouden de zuivere wetenschap, toegepaste wetenschappers en telersgroepen kunnen samenwerken. Als je dat niet doet, wordt het echt een wildwest situatie. Daar zijn telers echt niet bij gebaat”, zegt Termorshuizen.
Na een lange carrière als plantenziektenkundige en specialist biologische systemen bij Wageningen University & Research, stapte hij over naar Blgg en het spin-off bedrijf Soil Cares. Nu is hij sinds een jaar zelfstandig adviseur, maar zijn vakgebied is altijd hetzelfde gebleven: de relatie tussen ziekteverwekker, bodem en gewas.
Waar tegen?
De belangstelling voor bodemweerbaarheid groeit in de tuinbouw, noodgedwongen doordat de chemische bestrijdingsmogelijkheden afnemen. Praten met een specialist betekent altijd nuancering. Vaak heerst het idee dat je de algehele weerbaarheid van de bodem zou kunnen verbeteren, maar dat is voor Termorshuizen te kort door de bocht. “Weerbaarheid waar tegen? Dat is altijd de vraag. Je kunt nooit een substraat maken dat weerbaar is tegen alles. Je moet eerst weten wat de problemen zijn, op grond van teeltervaring of bodemonderzoek”, zegt hij.
Soms is het niet zo moeilijk om de weerbaarheid tegen een bepaalde ziekte te verbeteren. Een goed voorbeeld komt uit de vollegrondsteelt. “Je kunt kool weerbaar maken tegen knolvoet door de grond te bekalken. Je doet dan niets aan de ziekteverwekker zelf. Ondanks de aanwezigheid van de ziekteverwekker wordt het gewas toch niet ziek. Dat is precies de definitie van weerbaarheid. Als de pH van de grond weer daalt, neemt de weerbaarheid af. Opnieuw bekalken werkt, maar niet tegen andere bodemziekten. Je moet dus weten wat je precies wilt weren.”
Heilige graal
In de grondteelt groeit de inzet van compost. Als de bodem weinig organische stof bevat, zorgt toevoer daarvan zeker voor een gevarieerder bodemleven. Maar je moet wel enorm veel compost opbrengen om het organische-stofgehalte omhoog te krijgen. “Verder kan ook bij gebruik van ziektewerende compost altijd nog een probleem ontstaan, bijvoorbeeld omdat je uitgangsmateriaal al besmet is”, zegt hij.
Bodemweerbaarheid kent een heilige graal: de zogenaamde Châteaurenard grond. In een wijngaard dicht bij het Franse Dijon bleken consequent sommige veelvoorkomende ziekten niet op te treden. Dat lag onder andere aan het voorkomen van de bodembacterie Pseudomonas fluorescens. “Dat inzicht heeft ons op het spoor gezet om nuttige bodemorganismen toe te voegen. Het effect valt echter tegen in de praktijk. Ze komen altijd in een bestaande situatie waar ze moeten concurreren met andere organismen. Van nature komen bijvoorbeeld Trichoderma-soorten voor in de bodem. Wanneer je een Trichoderma toevoegt, moet die het dus beter doen dan wat al aanwezig is. Datzelfde geldt voor mycorrhiza’s (nuttige schimmels die in symbiose met de plant leven). Je weet van tevoren niet of het effect zal hebben.”
Ontsnappingsroute
Een oplossing kan zijn om een grote overmaat toe te voegen, maar dat is erg duur. Gerichte toepassing lost dit probleem op. “Toevoegen aan zaad, in het plantgat, in de rij. Zo maak je het goedkoper om op de juiste plek een hoge concentratie te realiseren”, geeft Termorshuizen aan.
Door voortdurend hetzelfde gewas in monocultuur te telen, maken we het de bodemziekten wel gemakkelijk. De opbouw van ziekteverwekkers is namelijk vrijwel altijd heftiger dan hun antagonisten. Eigenlijk is dat in de natuur ook zo. Niet voor niets hebben éénjarige gewassen de vorming van (ziektevrij) zaad als ontsnappingsroute ontwikkeld.
Antagonisten
Voorbeelden waar voortdurende teelt van hetzelfde gewas wel samengaat met een ziektewerende bodem, komen dan ook van de meerjarige gewassen. “Het beste voorbeeld is de ‘take all disease’ (Gaeumannomyces graminis) in tarwe. Eerst krijg je problemen, later doven die uit. Tarwe is een meerjarig gewas; dat móet een methode hebben ontwikkeld om langdurig te kunnen blijven bestaan. Anders sterft het uit. Maar in de tuinbouw telen we juist veel eenjarige gewassen, die zaadvorming als route hebben ontwikkeld om te ontsnappen aan de ziekteverwekkers. Daarom is opbouw van antagonisten bij zulke gewassen lastiger.”
Desondanks kan het nuttig zijn biologische bestrijders toe te voegen. Of die aanslaan is van heel veel factoren afhankelijk: de pH, het substraat (steenwol, veen, kasgrond), het gewas. “Je ziet steeds meer dat de wetenschap vertrouwen krijgt in een mix van bestrijders. Dan hoef je iets minder te letten op de juiste omstandigheden; er is er altijd wel eentje die het doet. De toelatinghouder echter vindt dat ingewikkeld. Die is ingesteld op enkelvoudige producten. Op Europees niveau worden de procedures nu vereenvoudigd; het is belangrijk in de slipstream daarvan ook een oplossing te vinden voor de mixproducten”, stelt hij.
Praktijkervaring
Dan de biostimulanten: alleen al de term is onduidelijk. Alles wat geen meststof of gewasbeschermingsmiddel is, kun je zo noemen. In het concept van de EU-regeling staat dat het gaat om middelen die de voedingsefficiëntie van de plant verbeteren, onafhankelijk van de bemestingssituatie.
Maar er bestaat een heel groot grijs gebied: “Een bepaald isolaat van Trichoderma met toelatingsnummer wordt ingezet als biologische bestrijder, maar er zijn ook Trichoderma’s zonder toelating op de markt die als biostimulant worden verkocht. De fabrikant zou dan moeten aantonen dat hij inderdaad niet bestrijdt, maar op een andere manier werkt. In zijn algemeenheid is de werkzaamheid van biostimulanten zeer slecht onderbouwd. Er zit veel troep onder. LTO stelt zich op het standpunt dat de toelating zorgvuldig moet gebeuren, maar dat uittesten van de werkzaamheid een zaak van de tuinbouw zou kunnen zijn. De achtergrond daarvan is dat veel middelen vaak op de ene plek wel werken en op de andere niet. Door zelf testen vorm je praktijkervaring. Maar eigenlijk is dat te veel gevraagd van de telers.”
Waarschuwing
Hoe kom je dan tot een volwassen veld van biostimulanten? “In de eerste plaats moeten de leveranciers met de billen bloot en op een doorzichtige manier de middelen testen. Dat is nu nauwelijks het geval en resultaten zijn vaak niet te reproduceren. De wettelijke regulering van de werkzaamheid is één ding, maar de andere kant is openheid over die werkzaamheid; die is cruciaal. Ik zie best een rol voor telersgroepen die samen een product testen, maar dat moet dan wel op de juiste manier gebeuren, zodat de proefresultaten betrouwbaar en herhaalbaar zijn. En vooralsnog is mijn waarschuwing: verwacht geen wonderen van zulke middelen.”
Nog een advies voor de individuele teler die een product aangeboden krijgt: “Vraag eerst of je het gratis kunt testen. Als dat niet mag, niet doen. Test het dan op een verantwoorde manier en op grond van een probleem: een ziekte of achterblijvende groei. Zorg voor herhaling, minimaal in drievoud. Betrek er andere telers bij en win advies in, over de proefopzet en over interpretatie van de resultaten.”
Samenvatting
Adviseur Aad Termorshuizen pleit voor een meer gestructureerde aanpak om de werkzaamheid van biostimulanten in beeld te krijgen. Anders ziet niemand door de bomen het bos meer. Bodemweerbaarheid is hot, maar over het begrip bestaan misverstanden. Algehele weerbaarheid bestaat niet. Ook is nog opbouw van veel kennis nodig, waarbij fundamentele en toegepaste wetenschappers met elkaar en met de praktijk samenwerken.
Tekst: Tijs Kierkels. Foto: Wilma Slegers.