Biologische tripsbestrijding in snijbloemen is lastig, maar niet onmogelijk. Bijvoeren met stuifmeel kan helpen om een vitale roofmijtpopulatie op te bouwen en te houden, maar er kleeft een risico aan. Stuifmeel is namelijk ook een voedselbron voor trips. Dit gegeven was het uitgangspunt voor onderzoek bij roos, waarbij meteen is gekeken hoe andere roofmijten reageren op bijvoeren.

Bijvoeren van biologische bestrijders met stuifmeelpreparaten krijgt steeds meer bijval. In de groenteteelt, met name bij komkommer en paprika, bouwt een groot aantal telers op deze manier een gezonde roofmijtpopulatie op. Maar is deze methode ook geschikt voor de sierteelt, waar de plaagtolerantie laag is?
Entomologen Gerben Messelink en Ada Leman van Wageningen University & Research doen onderzoek naar de ontwikkeling van Californische trips in roos en de bestrijding ervan met verschillende roofmijten. Onderdeel van dit onderzoek is het toedienen van stuifmeel, een methode die tot dusver nog veel vragen opriep.

Geen enkel risico

“Biologische bestrijding in de sierteelt is niet zo makkelijk”, begint Messelink. “De plaagtolerantie is dusdanig laag dat het lastig is om een goed biologisch evenwicht op te bouwen. Enkele tripsen op een vangplaat kunnen al voor paniek zorgen.” Daarmee geeft hij aan dat telers geen enkel risico nemen bij een kans op aantasting, met name van Californische trips. Er zijn echter onvoldoende chemische middelen om een plaag te bestrijden of te corrigeren.
Het onderzoek van de entomologen is er vooral op gericht om biologische bestrijders, in dit geval roofmijten, beter te laten vestigen in kas en gewas. Dit noemen ze het ‘standing army principe’, ofwel het leger dat klaar staat op het moment dat de aanval moet worden ingezet.
Als biologische bestrijders zich moeilijk in een gewas kunnen vestigen, dan kunnen bankerplanten soms uitkomst bieden. Dit zijn planten waarop nuttige bestrijders zich goed kunnen vestigen en zich daarna verspreiden door het gewas. Voor roofmijten gaat die methode niet op, want ze vliegen niet en verplaatsen zich langzaam.

Stuifmeel favoriet

Amblyseius swirskii is tot dusver een van de meest succesvolle roofmijten voor de bestrijding van trips in sierteeltgewassen. Deze roofmijten moeten dan wel in topconditie zijn. Aangezien de tripsdruk zo laag mogelijk wordt gehouden is er niet veel voedsel voorhanden. Gelukkig zijn deze roofmijten omnivoren. Ze kunnen zich erg goed voeden met stuifmeel. Toedienen van stuifmeel, ter ondersteuning van de opbouw van de roofmijtpopulatie, ligt dus voor de hand.
Toch schuilt in deze methode een gevaar, want tripsen voeden zich graag met hetzelfde stuifmeel. Daarom is de vraag terecht of toedienen van stuifmeel niet meer kwaad dan goed doet. Bovendien zouden de roofmijten er ‘lui’ van kunnen worden en de tripsen met rust laten.
De onderzoekers wilden dus eerst helder krijgen hoe zowel tripsen als roofmijten zouden reageren op bijvoeren. Ze bestudeerden een tripspopulatie die werd gevoed met stuifmeel van de lisdodde, stuifmeel van mais, eitjes van Ephestia (meelmot) en cysten van Artemia (pekelkreeft). De populatie trips bleef het laagst in de controlebehandeling zonder bijvoeren en het hoogst in de behandelingen met stuifmeel en Ephestia. “Wij zagen dat de trips door toedienen van stuifmeel gemiddeld drie keer zoveel eitjes leggen”, vertelt Messelink. Daarmee is dus bevestigd dat trips inderdaad dol is op eventueel toegediend stuifmeel en er wel bij vaart.
De roofmijt A. swirskii werd apart bestudeerd en kreeg dezelfde voedselbronnen voorgeschoteld. Daaruit bleek eveneens een groot effect van stuifmeel en Ephestia op de eileg.

Bijvoeren blijft nodig

Met dit resultaat in het achterhoofd bedachten de onderzoekers een strategie voor de roos, een gewas waarin de roofmijtpopulatie zich moeilijk kan handhaven. Met behulp van stuifmeel bouwden ze snel een vitale populatie op. Op het moment dat de trips ging invliegen stopten ze met het bijvoeren. Maar die tactiek bleek niet te werken. Het aantal roofmijten liep dusdanig terug dat trips toch weer de overhand kreeg.
Messelink: “We hebben deze tactiek inmiddels bijgesteld. Bijvoeren blijft nodig, ook als de trips is gearriveerd. Een vitale roofmijtpopulatie is goed in staat om een beginnende tripsplaag aan te pakken, ondanks de aanwezigheid van stuifmeel.”
Vervolgens rijst de vraag hoeveel stuifmeel dan nodig is om de populatie te onderhouden. Dat is lastig aan te geven en is bovendien afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse. In het onderzoek werd omgerekend 5 kilo stuifmeel per ha per week toegediend, maar in de praktijk blijkt dat ook bij lagere hoeveelheden goede resultaten worden behaald.
Onderzoek in 2015 met een combinatie van A. swirskii aangevuld met de bodemroofmijt Macrocheles robustulus gaf eveneens tamelijk hoopvolle resultaten. Daarbij pakt A. swirskii de volwassen tripsen aan en M. robustulus de poppen die op de grond vallen. Beide roofmijten vullen elkaar aan.

Andere geschikte roofmijten

Amblyseius swirskii is in veel testen één van de betere roofmijten voor de bestrijding van trips, maar dit is altijd getest zonder de toevoeging van stuifmeel. Het kan best zijn dat andere soorten nog effectiever zijn als zij worden bijgevoerd. In kasproeven met roos werd daarom A. swirskii vergeleken met Iphiseius degenerans, Euseius gallicus en Euseillus ovalis. Allen kregen stuifmeel toegediend.
Het onderzoek bevestigde inderdaad dat zowel I. degenerans als E. ovalis erg goed reageerden op bijvoeren met stuifmeel, zelfs beter dan A. swirskii. Daarmee is bewezen dat deze roofmijten interessant zijn voor toepassing in roos. Veel roofmijten kunnen slecht tegen een korte hitteperiode met lage luchtvochtigheden. I. degenerans blijkt daar redelijk tegen bestand te zijn. Daarom kan juist deze roofmijt een aanvulling zijn op het totale pakket.
Als naast Californische trips ook echinothrips voorkomt, is E. ovalis in combinatie met stuifmeel een goede soort om in te zetten. Kortom, in combinatie met stuifmeel zijn verschillende soorten roofmijten geschikt voor de bestrijding van trips in roos.

Totaalaanpak

Messelink voorspelt dat een goede tripsbestrijding zal bestaan uit een totaalaanpak, waarbij op verschillende momenten diverse biologische bestrijders worden ingezet. Daarbij past ook nauwgezet monitoren en op het juiste moment bijvoeren met stuifmeel.
De entomologen zetten in hun vervolgonderzoek niet alleen in op bestrijding met beestjes, maar tevens op de zogenaamde push-pull methode. Deze methode is gebaseerd op afstoten en aantrekken van plaagdieren. Zo kan het gewas onaantrekkelijk worden gemaakt voor insecten met bepaalde geuren, of kunnen zij worden weggelokt met planten of geuren die meer aantrekkelijk zijn. Het verhogen van de plantweerbaarheid past eveneens in die strategie. Momenteel loopt er onderzoek in windtunnels, waarbij vooral geuren centraal staan die trips moeten afschrikken.

Samenvatting

Biologische bestrijding van trips in de rozenteelt is lastig, want door de lage plaagtolerantie kan de roofmijtpopulatie zich niet goed opbouwen en vitaal blijven. Bijvoeren met stuifmeel lost dat probleem grotendeels op. Ook andere roofmijten komen door deze strategie weer in beeld. Naar verwachting zal een totaalaanpak met verschillende biologische bestrijders het meest effectief zijn.

Tekst en foto’s: Pieternel van Velden en Wageningen University & Research.

Gerelateerd