De fosfaatbemesting in grondteelten is nog vaak gestoeld op inzichten die zijn opgedaan in de jaren zeventig. Recenter onderzoek geeft echter aan dat je met minder fosfaat toe kunt, met name bij de bemesting via de regenleiding. Het fosfaat in de wereld raakt langzamerhand op; alle reden om kritisch naar het gebruik te kijken.

Wanneer het gebeurt, is wat onduidelijk, maar zeker is dat de voorraad fosfaat in de wereld op een gegeven moment helemaal op zal zijn. De delfstof wordt afgegraven in Noord-Afrikaanse landen zoals Marokko, maar de grootste voorraden liggen in politiek instabiele regio’s als de Westelijke Sahara. Anders dan bij fossiele brandstoffen zijn er geen alternatieven: op is op. Alleen terugwinning, bijvoorbeeld uit rioolslib, biedt dan nog oplossingen.
Op wereldschaal is dit een heel groot probleem: als het op is, gaat de agrarische productie drastisch omlaag. Ook de tuinbouw zal in de toekomst de voorbodes voelen: lang voordat er niets meer af te graven valt, zal de fosfaatprijs omhoog vliegen. Dat leidt dan vanzelf wel tot zuiniger gebruik. Maar voor het zover is, zijn er al redenen om kritischer naar de P-gift in grondteelten te kijken. Het milieuargument – fosfaat kan uitspoelen – speelt bij glasteelten minder dan in de vollegrond, maar waarom zou je te veel geven?

Hoog PAL-cijfer

In de praktijk is de P-bemesting in de grondteelten nog vaak gebaseerd op oude inzichten. Wageningen UR Glastuinbouw heeft echter de afgelopen jaren proeven gedaan die tot nieuwe wegen kunnen leiden. Het gaat dan zowel om de hoeveelheid als om de manier van bemesten. “Bij proeven met sla en radijs hebben we 25 teelten gedraaid, gedurende 3 tot 4 jaar, zonder fosfaatbemesting en we zagen geen verlies van productie.” Het ging om gronden met een hoog PAL-cijfer (een maat voor de voorraad in de grond, zie kader). “Bij zo’n hoog cijfer heb je dus in principe geen bemesting nodig. Er is genoeg beschikbaar in de grond”, vertelt bemestingsspecialist Wim Voogt.
Een proef met chrysant (zeven teelten na elkaar) gaf hetzelfde beeld. Ook hier zat nog genoeg fosfaat in de grond. Een uitzondering geldt voor de eerste twee à drie weken bij chrysant. Dan heeft de plant nog niet genoeg wortels om de voorraad voldoende te kunnen aanspreken. “We gaven in de chrysantenproef geen voorraadbemesting, maar wel twee weken fertigatie (bemesting via de regenleiding). Dat gaf hetzelfde resultaat als wanneer we de hele teelt met de regenleiding bemesten. Na 2 à 3 weken heeft de plant voldoende wortels om zelfstandig fosfaat uit de grond te halen”, zegt hij.

Voorraadbemesting

Op grond van deze resultaten pleit Voogt voor een omslag in de P-bemesting; concentreren op de voorraadbemesting aan de hand van een monstername (zie kader) en nauwelijks tot geen inzet van fertigatie via de regenleiding. “Bemesten met de regenleiding is in vrijwel alle gevallen overbodig in mijn ogen. De uitzondering is bij de start van de teelt van gewassen die worden opgekweekt met een plug of (pers)kluit, zoals chrysant en lisianthus. Sturen op de voorraadbemesting is effectiever en goedkoper”, zegt hij.
Monokalium- en mono-ammoniumfosfaat, die je met de regenleiding geeft, zijn namelijk relatief duur ten opzichte van triple superfosfaat voor de voorraadbemesting. “Bij fertigatie is alle fosfaat volledig opgelost. Als je dat op een bodem brengt met een pH van 6,5-7,5 slaat het meteen in de bovenste lagen neer (het reageert met bijvoorbeeld calcium en magnesium). Dat is dus geen effectieve manier om de meststof bij de wortels te brengen.”

Lastige boodschap

Zoals gezegd: de uitzondering geldt bij jonge planten met een kluit. Dit heeft te maken met de opnamecapaciteit van de wortels. “Omdat de P-concentratie in de bodem erg laag is, vergt een toereikende opname een goed ontwikkeld wortelstelsel. Bij gezaaide planten gaat dit automatisch goed, want de wortelontwikkeling houdt gelijke tred met de behoefte. Bij planten met een kluit geldt dat in het begin niet, omdat die al volop aan de groei zijn bij het planten”, vertelt hij. “Het ideaalplaatje bij bijvoorbeeld chrysant is dan: één keer per jaar een voorraadbemesting om de gewasonttrekking te compenseren, plus twee weken per teelt fertigeren”, aldus de bemestingsspecialist
Zuinig omgaan met fosfaat is een wat lastige boodschap, geeft hij aan. Telers willen geen risico’s nemen, ook als uit onderzoek blijkt dat een andere manier van bemesten zeker mogelijk is. Naast dat het goedkoper is, speelt ook het milieuargument een rol. Maar jammer genoeg belonen overheid, waterschappen of consument zuiniger gebruik niet.

Biologische teelten

Biologische telers bemesten hun gewassen met organische mest en gecomposteerde plantaardige reststromen. Voldoende stikstof is daarbij het belangrijkste aandachtspunt. Bij deze manier van bemesten is verhoudingsgewijs de P-gift altijd te hoog. Dat komt doordat de N:P-ratio in de mest hoger is dan die van de gewasbehoefte. Kalium daarentegen wordt dan naar verhouding juist te weinig bemest.
Het tekort aan kalium is geen probleem; dat kan met voor de bioteelt toegelaten meststoffen worden aangevuld. Maar het oplopen van het fosfaatgehalte kan problematisch worden, hoewel Voogt nog nooit echte overmaatproblemen in het gewas heeft gezien. Wel zal de uitspoeling dan kunnen toenemen. “Als biologische teler zou je eigenlijk de stikstof- en fosfaatgift van elkaar los moeten kunnen koppelen”, zegt hij. “Het lastige daarbij is dat er te weinig aparte N-bronnen ter beschikking staan. Je komt dan uit bij meststoffen als bloedmeel en dat bevat ook nog wel wat fosfaat. Het is schipperen tussen N-tekort en P-overschot op grond van een goede mineralenbalans.”
Wageningen UR Glastuinbouw verfijnt de bemestingsbasis verder, gesponsord door de Club van 100. Een van de onderzoeken betreft de optimale combinatie van fosfaatbemesting, watergift en substraat, met als proefgewas potchrysant.


Lastige kanten

Fosfaat is een voedingselement met lastige kanten. Bij elke bemesting verdwijnt een deel, dat wordt vastgelegd in de bodem en nauwelijks meer beschikbaar is voor de plant. Op maagdelijke grond (gras- of bouwland dat is omgezet in kasgrond) moet je daar terdege rekening mee houden.

De beschikbare voorraad in de grond is te bepalen met bijvoorbeeld een PAL-extractie. Daarmee meet je de directe beschikbaarheid plus een deel van het vastgelegde fosfaat. Voor een goed begrip vergelijkt Wim Voogt de P-voorraad in de grond met een magazijn met stellingen. Het gemakkelijk beschikbare deel ligt zogezegd op lage stellingen. Vervolgens is er een deel op hoge stellingen, dat met enige moeite nog wel beschikbaar is, en een deel op moeilijk te benaderen zeer hoge achteraf gelegen stellingen (alleen in zeer uitzonderlijke gevallen bereikbaar). Uiteindelijk belandt alles op die achterste stelling.

Jaarlijkse onttrekking
Het benodigde PAL-cijfer voor de glastuinbouw is op grond van nieuwe inzichten bijgesteld tot 80. Op maagdelijke grond moet het fosfaatcijfer worden opgebouwd. Wanneer de voorraad op peil is, kan de teler volstaan met aanvullen van de jaarlijkse onttrekking via de voorraadbemesting. Bij chrysant is dat bijvoorbeeld 200 tot 250 kilo P/ha. Bij een te hoge opbouw raakt de grond op een gegeven moment verzadigd. Op dat moment gaat fosfaat uitspoelen in het drainwater, in net zo’n sterke mate als stikstof. Dit speelt als eerste op zandgronden, niet zo gauw op klei.


Samenvatting

Op grond van onderzoek pleit Wageningen UR Glastuinbouw voor een omslag in de fosfaatbemesting in de grondteelt. Concentreren op de voorraadbemesting aan de hand van monstername en nauwelijks tot geen bemesting via de regenleiding, uitgezonderd de eerste weken bij planten met een kluit. Fosfaat is een lastig voedingselement dat snel wordt vastgelegd in de grond.

Tekst: Tijs Kierkels. Foto’s: Wilma Slegers.