Spint in komkommer is soms lastig te bestrijden. Vooral in het voorjaar als de luchtvochtigheid laag is. De vraag is wat er precies aan de hand is. In het project ‘Biologische bestrijding van schadelijke mijten’ kijken de onderzoekers vooral naar het functioneren van de roofmijten in relatie tot de luchtvochtigheid en in de interactie met elkaar. Een andere invalshoek is wat dieper graven en zien wat die luchtvochtigheid nu écht voor effect heeft op de spintroofmijten.

Spint is chemisch lastig te bestrijden. Door het wegvallen van (breedwerkende) insecticiden zijn er steeds minder middelen en ligt resistentie op de loer. Biologische bestrijding met roofmijten is al jaren een prima alternatief, maar in komkommer werkt het niet altijd goed. De gedachte is dat een lage luchtvochtigheid hier een rol bij speelt. Deze wordt veroorzaakt door een combinatie van factoren. Er zijn periodes met een droge oostenwind, vooral in het voorjaar. Als de planten jong zijn, is de luchtvochtigheid in de kas ook nog eens lager dan bij een groot, verdampend gewas. Bovendien is de hogedraadteelt een meer open teelt.

Op zoek naar de oorzaak

Om de mogelijke oorzaak te vinden van problemen met spintbestrijding liep er van 2017 tot en met 2020 een PPS onderzoeksproject ‘Biologische bestrijding van schadelijke mijten’. “Onze aanname was dat spint in het voorjaar een groter probleem is omdat de roofmijten het niet goed doen bij een lage luchtvochtigheid. In het totale project is naast spint breed gekeken naar een scala aan kleine mijten die een probleem vormen. Wij richten ons in dit onderzoek op spint in komkommer”, begint projectleider Gerben Messelink van Wageningen University & Research.
“Ons uitgangspunt was op zoek te gaan naar roofmijten die beter bestand zijn tegen een lage luchtvochtigheid dan de huidige roofmijten.” Ada Leman deed verschillende proeven in het laboratorium om mogelijke oorzaken te achterhalen en begon met de eieren.
Ze deed laboratoriumproeven om te bepalen bij welke luchtvochtigheid 50% van de eieren van een aantal roofmijten niet meer uitkomt. Ze deed dit voor de specialisten Neoseiulus californicus en Phytoseiulus persimilis en een aantal generalistische roofmijten. “Iphiseius degenerans eieren gaan minder snel dood bij een lage luchtvochtigheid dan de twee specialisten”, was haar voornaamste conclusie.

Specialist versus generalist

In twee kasproeven bekeken de onderzoekers de preventieve en curatieve bestrijding van spint met verschillende soorten roofmijten bij een hoge en lage luchtvochtigheid. Ze testten de bestrijding op individuele komkommerplanten in twee kasafdelingen: met een lage (55%) en een hoge (78%) relatieve luchtvochtigheid (RV). Bij de proef met de preventieve bestrijding zijn de roofmijten een week voor de introductie van spint uitgezet. In de proef met curatieve bestrijding werden de roofmijten twee weken na de introductie van spint ingezet.
Specialisten hebben spint nodig. Anders overleven ze het niet. Generalisten kun je wel inzetten in combinatie met stuifmeel van de lisdodde (Typha angustifolia). Uit de proef met de curatieve bestrijding bleek dat spint zich bij een lage luchtvochtigheid beter ontwikkelt dan bij een hoge luchtvochtigheid.

Luchtvochtigheid geen beperkende factor

De belangrijkste conclusie uit de kasproeven is dat beide spintspecialisten het goed doen bij beide luchtvochtigheden. Bij de preventieve inzet werd de beste bestrijding behaald met N. californicus. Bij beide luchtvochtigheden werd alle spint volledig opgeruimd. Bij de curatieve bestrijding zijn de beste resultaten behaald met P. persimilis en N. californicus. Ook hier was de luchtvochtigheid geen beperkende factor. “We hebben dus al de beste roofmijten in handen en hoeven niet op zoek naar nieuwe roofmijten”, concludeert Messelink.

Verbeterde roofmijten

Rond dezelfde tijd deed Sophie Le Hesran haar promotie-onderzoek voor Wageningen University bij Koppert Biological Systems in Berkel en Rodenrijs naar de mogelijkheid om de inzet van de roofmijt Phytoseiulus persimilis in droge omstandigheden te verbeteren. Een onderdeel van dit onderzoek spitste zich toe op het effect van een lage luchtvochtigheid op de eieren van deze roofmijt.
Ze begon met het testen van eieren van verschillende populaties uit Israël, Turkije, Frankrijk, Italië en Nederland om te zien of populaties uit droge klimaten resistenter waren dan andere populaties. Le Hesran vond geen verschillen tussen de eieren van verschillende populaties.

Droogtebestendige eieren

Ze kwam vervolgens op het idee om adulte vrouwtjes van de roofmijt P. persimilis te testen. Ze kweekte ze op bij een lage, hoge of variabele luchtvochtigheid en keek hoe de eieren van deze vrouwtjes overleven bij een lage luchtvochtigheid en hoeveel eieren deze vrouwtjes leggen. “De eieren van de vrouwtjes die onder droge omstandigheden zijn opgekweekt, overleven de lage luchtvochtigheid beter dan de bij een hoge luchtvochtigheid opgekweekte vrouwtjes. Dat was een fantastische vondst. De eitjes die de vrouwtjes onder droge condities gelegd hebben, zijn zelf ook beter bestendig tegen droogte.”
Ze zag bovendien dat vrouwtjes onder droge omstandigheden minder eieren leggen: drie in plaats van vijf eieren per dag. “Blijkbaar kost het de vrouwtjes meer energie om ze te leggen. De ‘droge’ eitjes blijken bovendien te verschillen in chemische samenstelling en maat. De eitjes zijn 8% groter en bevatten meer koolhydraten, vrije aminozuren en suikeralcoholen, waardoor ze blijkbaar beter droogtebestendig zijn.” Mogelijk werkt dit mechanisme ook zo bij N. californicus.

Variabele omstandigheden

Onder variabele omstandigheden leggen de vrouwtjes beide soorten eieren (droogtebestendige en niet-droogtebestendige eieren) en tussen de vier en vijf eieren per dag.
De luchtvochtigheid is niet overal en op elk moment hetzelfde. “In het microklimaat op de bladeren is de luchtvochtigheid hoger dan in de kas. En gedurende de dag varieert de luchtvochtigheid ook. Een vrouwtje weet van tevoren niet hoe het staat met de luchtvochtigheid en spreidt haar risico en haar energie door de helft van de eieren droogtebestendig en de andere helft niet droogtebestendig te leggen. Dit is een optimale strategie voor de nakomelingen.”

Generalistische roofmijten

Nu blijkt dat spintroofmijten in principe goed werken bij lage luchtvochtigheden blijft de vraag waarom de biologische spintbestrijding soms tekortschiet. Een van de mogelijke oorzaken is de inzet van generalisten zoals Amblyseius swirskii voor de bestrijding van trips en wittevlieg. Uit proeven bleek deze combinatie soms minder goed te werken dan de inzet van alleen specialisten. “Generalisten verstoren soms de specialisten in hun bestrijding van spint”, concludeert Leman. Le Hesran, die inmiddels deel uitmaakt van het entomologisch onderzoeksteam van Messelink, voegt toe dat de planten mogelijk ook wat gevoeliger zijn onder droge omstandigheden.

Geen nieuwe roofmijten nodig

Een goede timing om N. californicus en P. persimilis roofmijten in te zetten, weldoorvoed en/of in combinatie met alternatieve voeding zijn oplossingsrichtingen waarin de onderzoekers denken. “Dus er zijn geen nieuwe roofmijten nodig, maar we hebben wel een beter inzicht om de spintbestrijding te optimaliseren”, besluit Messelink. “Goed scouten en verschillende ontwikkelingen in de markt op het gebied van bijvoeding en/of weldoorvoede vrouwtjes die gelijk eieren afzetten, helpen daarbij. Ook het tijdelijk verhogen van de luchtvochtigheid onder droge omstandigheden kan de ontwikkeling van spint remmen.
Het onderzoek bij WUR in Bleiswijk is gefinancierd door het ministerie van LNV en diverse private partijen waaronder het programmafonds Glastuinbouw, de gewascoöperatie komkommer en Biobest en werd gecoördineerd door Glastuinbouw Nederland.

Tekst en beeld: Marleen Arkesteijn