Voor hun plaagbeheersing moeten telers steeds meer vertrouwen op biologische bestrijders en op groene middelen met een beperkte knockdown- en/of duurwerking. In veel gevallen zijn het contactmiddelen zonder systemische werking of hangt hun effectiviteit deels af van specifieke omstandigheden. Het is dus niet raar dat het soms veel moeite kost om plagen zonder chemisch corrigeren beheersbaar te houden. Toch hoeft dat een goed resultaat niet in de weg te staan, blijkt uit een proef bij Vertify.

De proef in kwestie vond vorig jaar plaats in een gerberagewas met een stevige wittevliegpopulatie, in opdracht van Nufarm en HortiPro. Gedurende zes weken (begin september tot half oktober) is gepoogd om de populatie via een gecombineerde aanpak met biologische bestrijders en drie groene middelen onder controle te brengen. Volgens technisch adviseur Gerwin Murre van Nufarm lukte dat goed en werd er ook nog het een en ander geleerd.

Groene keuze wordt ruimer

Terwijl het pakket chemische gewasbeschermingsmiddelen blijft krimpen, wordt de keuze in groene middelen en biologische bestrijders geleidelijk ruimer. Hoewel behoorlijk wat introducties sterk lijken op middelen die al wat langer zijn toegelaten en hun werking hebben bewezen, valt er aan het groene front toch wel het een ander te kiezen en kunnen producten elkaar aanvullen of versterken.
Dat uitgangspunt lag ten grondslag aan de proeven bij Vertify. Er is uitgegaan van een gangbare basisstrategie met de sluipwespen Encarsia en Eretmocerus, de roofkever Delphastus catalinae, de roofmijt Transeius montdorensis en het natuurlijke insecticide NeemAzal-T/S. Aanvullend zijn de relatief nieuwe roofwants Dicyphus errans en de insectenpathogene schimmels NoFly en Naturalis beproefd.

Blokbehandelingen

“Het zijn allemaal goed integreerbare middelen, wat belangrijk is om de biologische bestrijding overeind te houden”, licht Murre toe. “NeemAzal mag per jaar 18 keer worden ingezet. Ons advies is om dat telkens te doen in blokken van drie behandelingen met een week interval. Tussen de blokbehandelingen moet een teler minimaal 1,5 maand aanhouden.”
Dit middel wordt opgenomen door het gewas, waarna het door vraat of opgezogen plantensappen in het insect komt en zijn werk doet. Het werkt tegen meerdere plaaginsecten, maar is vooral werkzaam op larven en niet op eieren en volwassen insecten. “Toch hebben wij de indruk dat het de volwassen vliegen verzwakt”, merkt de adviseur op. “Dat zou de werking van insectenpathogene schimmels kunnen versterken.”

Samen sterker

NoFly bevat schimmelsporen van Paecilomyces fumosoroseus, Naturalis van de al bekendere schimmel Beauveria bassiana. Van veel natuurlijke middelen is bekend dat zij voor een goede werking meerdere keren op rij toegepast moeten worden. Dat geldt ook voor deze producten, die behalve larven ook eieren en volwassen dieren infecteren. “Daarmee kunnen zij NeemAzal heel goed aanvullen”, stelt de technisch adviseur.
“Een beperking van NoFly is echter dat het per jaar of teeltcyclus maar vier keer mag worden ingezet. Dat is niet toereikend om uitbraken van wittevlieg jaarrond onder controle te krijgen en te houden. Om die reden past Naturalis van HortiPro goed in het schema. Dat product mag je vijf keer toepassen. Met beide producten samen kom je uit op negen keer per jaar, wat misschien wel het verschil kan maken dat nodig is.”

Zware aantasting, stevige inzet

Toen de proef begon, zat er zoveel wittevlieg in de proefkas dat Murre wel wat bedenkingen had, erkent hij. “Elke ontwikkelingsfase was in ruime mate aanwezig. Ik twijfelde niet dat we de populatie terug konden dringen, de vraag was alleen in welke mate en hoe snel?”
Er werd direct begonnen met het uitzetten van biologische bestrijders. Daartoe behoorde ook de nog weinig bekende roofwants Dicyphus errans. Deze is uitgezet op de bankerplant Koningskaars, waarop hij zich goed kan vermenigvuldigen.
Vrijwel gelijktijdig vonden de eerste toepassingen plaats van NeemAzal en de insectenpathogene schimmels. “Het gebruikelijke interval van de schimmelpreparaten is vijf tot zeven dagen”, vertelt de technisch adviseur. “Vanwege de extreme plaagdruk waren we benieuwd hoe twee behandelingen binnen één week zouden uitpakken. Dan moet je echt voor beide producten kiezen om binnen de etiketten te blijven. Na vier behandelingen in twee weken heb je elk product dan twee keer toegepast en dat mag.”

Verrassend goed

Na een goede week werd zichtbaar dat de gecombineerde, stevige inzet met louter biologische bestrijders en groene middelen effect sorteerde. De wittevliegpopulatie nam in hevigheid af, stortte na drie weken in en bleek dus niet bestand tegen de voortdurende druk.
“Een snel knockdowneffect mag je bij zo’n groene strategie niet verwachten, maar het vlotte succes heeft me toch verrast”, merkt Murre enthousiast op. “Terugkomen en groene middelen slim combineren houdt de wittevlieg eronder. Daar moet ik wel bij aantekenen dat het in de proefkas weinig moeite kostte om een goede gewasbedekking te realiseren tijdens het spuiten. In de praktijk valt dat niet altijd mee; een meerjarig gerberagewas kan erg dicht zijn, met alle beperkingen die daar bij horen. Toch durven wij deze aanpak met een gerust hart te adviseren, ook bij een stevige aanvangspopulatie van wittevlieg.”

Bijtijds beginnen blijft beter

Feit blijft dat bijtijds beginnen altijd beter is dan beginnen met dweilen wanneer de kraan al wijd open staat. Al was het alleen maar omdat je dan kunt volstaan met een minder intensieve aanpak. De technisch adviseur: “Dat is helemaal waar, ook als je kijkt naar andere plagen en ziektebestrijding. Goed scouten is en blijft dus van groot belang. Daar kunnen feromonen ook een nuttige rol in vervullen, maar dat is meer het terrein van HortiPro dan van ons.”
Over de toegevoegde waarde van de nieuwe roofwants kan Murre geen uitspraak doen. “We zagen wel dat hij predateert, maar de verspreiding in de kas viel tegen. Hij leek zeer gehecht te zijn aan de planten waarmee hij geïntroduceerd is. Daarmee zeg ik niet dat hij niet effectief kan zijn. Het lijkt me wel goed om alternatieve uitzetmethoden te onderzoeken.”

Tekst: Jan van Staalduinen