We krijgen in Nederlandse kassen steeds meer te maken met tripsen waar we nog bar weinig vanaf weten. Voor de bestrijding is het belangrijk om te weten om welke soorten het gaat, hoe ze zich gedragen en wat hun levenscyclus is. De tripsherkenningskaart helpt daarbij. Meer kennis vergaren is nodig om te voorkomen dat we terug moeten vallen op chemische gewasbeschermingsmiddelen.

Trips is al jarenlang een van de grootste bedreigingen voor de Nederlandse sierteelt onder glas en het aantal soorten groeit nog steeds. Het merendeel is van exotische oorsprong. Ze komen vooral uit Noord- en Zuid-Amerika en Azië. “Ze komen mee met het verslepen van planten rechtstreeks of via andere plekken in Europa. Ze zijn lastig tegen te gaan en creëren ieder hun eigen probleem”, vertelt entomoloog Gerben Messelink. Samen met collega-entomoloog Ada Leman houdt hij zich bij Wageningen University & Research in Bleiswijk onder andere bezig met het vinden van een strategie om de exotische indringers aan te pakken.

Meer tripsen

Er zijn meer redenen te noemen, waarom het aantal tripsen toeneemt. “Omdat ons klimaat verandert, is de kans groter dat ze ‘s winters ook buiten de kas overwinteren. Bijvoorbeeld in hortensia. Het is niet zo dat ze in de loop der jaren vanuit zuidelijke landen steeds meer naar het noorden trekken. We verslepen ze vanuit andere werelddelen en vervolgens overleven ze het”, vertelt Leman.
Een andere reden is dat we steeds minder breedwerkende middelen ter beschikking hebben. Daardoor krijgen ‘nieuwe’ plagen een kans, waaronder de tripsen. Bovendien komen er tripsen op andere waardplanten.
Twee belangrijke nieuwkomers die zich definitief gevestigd hebben zijn de Japanse bloementrips (Thrips setosus) en de pepertrips (Thrips parvispinus). Beide nieuwkomers zijn heel polyfaag en kunnen in groente- en sierteeltgewassen aanzienlijke schade veroorzaken.

Herkenningskaart

Op de sinds kort verschenen nieuwe versie van de tripsherkenningskaart staan veertien verschillende soorten waarvan er dertien regelmatig voorkomen en één soort die we in de toekomst kunnen verwachten. Op de kaart staan de adulten en de larven én de schade die ze veroorzaken. Dit zijn kenmerken die je met het blote oog kan zien, waarmee je een snelle inschatting kan maken van de vermoedelijke soort.
Maar tripsen zijn klein en lijken meer of minder op elkaar. Voor een definitieve identificatie om welke soort het gaat, is het nodig om door de microscoop de details te bekijken van preparaten van verschillende onderdelen van kop tot achterlijf. Bovendien is er per soort een beschrijving van het uiterlijk, de levenswijze en het gedrag, het schadebeeld en de waardplanten. De kaart is er in drie talen: Nederlands, Engels en Spaans en binnenkort ook in het Pools.
Leman maakte een aparte herkenningskaart van de schade. “In lelie zijn er bijvoorbeeld drie soorten: de Californische trips, de tabakstrips en de nieuwe Japanse bloementrips Thrips setosus. In ieder gewas geven deze een ander schadebeeld. Sommige soorten blijven gewoon heel lastig te herkennen.”

Te veel onbekend

Van de nieuwe soorten is nauwelijks iets bekend, maar het is ook nog steeds niet helemaal duidelijk hoe een belangrijke plaag als de Californische trips aangepakt moet worden. “Het is een belangrijke plaag sinds de jaren tachtig, er is veel onderzoek aan gedaan en er zijn inmiddels zo’n 2.000 artikelen over geschreven, maar we zijn er nog steeds niet uit. Als je zoekt op de andere tripsen zie je maar een enkel artikel en dan gaat het vaak alleen om de beschrijving van het beestje. Er ligt dus bepaald geen kennis op de plank van de invasieve exoten”, vertelt Messelink.
Voor een goede bestrijding is het belangrijk om te weten waar de trips zich verpopt, van welk voedsel hij leeft en hoe snel de levenscyclus is. Beide entomologen vinden daarom een goede omschrijving inclusief meer kennis over de levenswijze erg belangrijk. “We willen in de glastuinbouw immers zoveel mogelijk biologisch bestrijden en zo min mogelijk chemisch.”

Onderzoek naar gedrag

Onderzoeker Angelos Mouratidis richt zich in een project, dat loopt tot 2023, op de bestrijding van Echinotrips en de Japanse bloementrips. In eerste instantie kijkt hij naar hun gedrag. Waar houden ze zich schuil, waar verpoppen ze zich en hoe ontwikkelen ze zich op verschillende waardplanten?
Ook gaat hij op zoek naar mogelijke natuurlijke vijanden. Standaard wordt de roofwants Orius laevigatus gebruikt tegen bijvoorbeeld Californische trips in paprika. Voor veel sierteeltgewassen en tegen andere tripsen is een andere Orius nodig. Hij gebruikt verschillende bronnen om aan nieuwe natuurlijke vijanden te komen. Onder andere via collega’s.
Mouratidis kijkt ook naar de voorkeurspositie van de verschillende Oriussoorten in het gewas. Die moeten matchen met de plek waar de verschillende tripsen zich in het gewas ophouden. “Als het goed is, komen er interessante nieuwe combinaties van tripsen en hun bestrijders uit dit onderzoek. Verbeteringen van de natuurlijke vijanden die we nu hebben”, zegt Messelink.

Inheemse generalisten

Tripsen komen van oorsprong over de hele wereld voor. Dat geldt ook voor de natuurlijke vijanden. “Wij werken bij voorkeur met generalisten, die inheems zijn in Europa. Hiermee kun je exotische plagen bestrijden en doe je niet aan faunavervalsing”, geeft Messelink aan.
Je kunt een teeltsysteem van generalisten ontwikkelen onder omstandigheden waarbij de natuurlijke vijanden goed gedijen. “Dit werkt ook preventief tegen soorten waar we nu nog geen weet van hebben”, voegt Leman toe. En dan is het nog een hele zoektocht, want niet alle bestrijders doen het even goed in alle gewassen. Een voorbeeld hoe je daarmee om kan gaan is het onderzoek naar bankerplanten in roos.

Bankerplanten

In roos zijn er sinds eind jaren negentig problemen met Echinotrips americanus. De biologische bestrijding met roofmijten werkt niet afdoende. Er is behoefte aan aanvullende biologische bestrijders. Er zijn verschillende roofwantsen getest, maar geen enkele soort kon zich ontwikkelen in een rozengewas met voedsel.
“Roofwantsen moeten eieren af kunnen zetten op zacht plantmateriaal. In veel gewassen waar continu bloemen worden geoogst is dat een probleem. We zijn daarom op zoek gegaan naar alternatieve waardplanten (bankerplanten) waar de roofmijten zich wél goed kunnen vermeerderen en een populatie op kunnen bouwen. Bovendien moet het een plant zijn die niet aantrekkelijk is voor andere plagen”, vertelt Leman.
Bij een vergelijking van negen plantensoorten kwam de koningskaars Verbascum thapsus als meest aantrekkelijke plant naar voren voor de roofwantsen Macrolophus pygmaeus en Dicyphus errans, beiden van de Miridae-familie.

Tot op zes meter effectief

Met deze bankerplant is verder onderzoek uitgevoerd in roos. Leman: “In de eerste proef hebben we in kooien het effect van verschillende soorten roofwantsen op Echinotrips getest, met en zonder bankerplanten. In een tweede proef hebben we gekeken over welke afstand de roofwantsen de Echinotrips vanaf bankerplanten kan bestrijden.”
Uit de eerste proef blijkt dat Echinotrips goed bestreden kan worden door de roofwantsen van de Miridae-familie, zolang ze maar ondersteund worden met bankerplanten als uitvalsbasis. De commercieel beschikbare Macrolophus pygmaeus geeft een goed resultaat. In de proeven is geen bloemschade waargenomen. Uit de tweede proef blijkt dat een afstand van zes meter tussen de bankerplant en roos met trips geen probleem is. “De discussie is vervolgens: hoe praktisch is zoiets bij de teler? Als er nauwelijks alternatieven zijn, is dit de beste oplossing voor roos”, besluit Leman.

Tekst en beeld: Marleen Arkesteijn en Manfred Ulitzka