Om het waardevolle MPS Global GAP certificaat voor lange tijd zeker te stellen, nam santiniteler Richard van Schie uit Monster een registratieprogramma in gebruik én stelde hij een gewasbeschermingsspecialist aan. “Voor het certificaat is een deugdelijke registratie noodzakelijk”, licht hij toe. “Het houdt je ook bij de les over de aard en omvang van het middelenverbruik. Dat maakt het eenvoudiger om de gewasbescherming in overleg met onze adviseur te optimaliseren. Het mes snijdt op die manier aan twee kanten.”

Van Schie hecht grote waarde aan zijn MPS Global GAP certificaat, dat getuigt van een duurzame bedrijfsvoering. Het brengt ook verplichtingen met zich mee, zoals een nauwgezette registratie van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. “Daar komt heel wat bij kijken”, zegt hij. “Je moet vastleggen waar en wanneer je iets inzet, hoeveel en op welke wijze. Ook de voorraadadministratie moet kloppen. Jelle van der Lans is bij ons verantwoordelijk voor de gewasbescherming en de milieuregistratie. Om hem daarbij te ontlasten, gebruiken wij het registratieprogramma van GreenlinQdata.”

Gedetailleerd inzicht

Van der Lans en zijn werkgever weten dankzij de registratie op elk moment hoe ze ervoor staan en kunnen niet alleen auditors, maar ook de externe adviseurs van Van Iperen gedetailleerd inzicht verschaffen.
“Het gaat best ver”, merkt Van der Lans op. “Zelfs de weersomstandigheden buiten worden geregistreerd. Dat lijkt misschien vergezocht, maar van moderne groene middelen kunnen de omstandigheden op het moment van toepassen nauw luisteren. We nemen het allemaal door wanneer we de gewasbescherming met onze adviseurs bespreken en een plan trekken voor de komende periode.”
“Voor de inkoop is het ook handig”, vult Van Schie aan. “In het voorraadoverzicht zie je snel wanneer een middel moet worden bijbesteld.”

Vergroening

Dankzij het goede inzicht en het frequente overleg met de externe adviseurs kan Van der Lans de inzet van middelen beperken en nieuwe stappen maken in het vergroeningsbeleid. “Dat willen we graag en het moet ook, want er zijn nauwelijks breedwerkende middelen over. Met biologische bestrijders kunnen we de meeste plagen redelijk tot goed onder controle houden. Kort na het planten passen we het biologische middel Neudosan toe om schoon te beginnen, daarna neemt de biologie het roer over. Preventief spuiten doen we feitelijk alleen nog tegen Japanse roest.”

Katoenluis (nog) geen probleem

De gewasbeschermingsspecialist zegt afgelopen winter wel last te hebben gehad van trips, die met extra inzet van montdorensis succesvol is bestreden. Van de katoenluis, die op veel chrysantenbedrijven een knelpunt vormt, heeft de teler nog geen last gehad. “Misschien is dat meer geluk dan wijsheid, maar die luis baart me wel zorgen”, zegt hij. “Wij hebben geen insectengaas, wat me voor de lange termijn wel een noodzakelijke maatregel lijkt om het invliegen van plaaginsecten te voorkomen. Wij proberen de druk van buiten zo laag mogelijk te houden door het perceel onkruidvrij te houden. Veel meer kunnen we momenteel niet doen.”
“In de kas blijven we wekelijks scouten”, vervolgt Van der Lans. “Zodra we luizen waarnemen, zet ik Teppeki of een vergelijkbaar middel in dat goed werkt.”

Biostimulanten

Het bedrijf experimenteert ook met biostimulanten die een gunstig microbioom in het wortelmilieu kunnen ondersteunen. “Het doel is om op die manier de aaltjesdruk te verlagen, zodat we minder vaak of minder diep hoeven te stomen”, legt Van der Lans uit. “Dat hebben we al kunnen beperken tot één keer per jaar. Het zou fijn zijn als het helemaal niet meer nodig is. We doen proeven in twee van de zes afdelingen. Daar lijkt het erg goed te gaan, maar in de andere afdelingen is de aaltjesdruk ook niet hoog. Misschien is er gewoon wat meer tijd nodig.”

Tekst: Jan van Staalduinen