De perfecte roos is geen perfecte roos, zolang echte meeldauw de kop op blijft steken. Onderzoeker Kirsten Leiss probeert sinds maart vorig jaar vat te krijgen op de schimmel en heeft al diverse opzienbarende conclusies weten te trekken. Met een weerbare plant zou weleens veel winst kunnen worden behaald, is de verwachting.

Elke week op dezelfde dag en hetzelfde tijdstip lopen Kirsten Leiss en haar onderzoekers van Wageningen University & Research door de rozenkas om echte meeldauw te scouten. Aan de ene kant staat het nu vijf jaar oude ras Red Naomi. Aan de andere kant het ras Avalanche, dat pas afgelopen voorjaar is geplant. De onderzoekers kijken of er sprake is van echte meeldauw en zo ja, waar deze in de kas voorkomt en hoe zwaar de aantasting is. Hiervoor hebben ze een score ontwikkeld, waarmee ze sinds maart vorig jaar elke week de hele kas in kaart brengen.

Geen verspreiding door ventilatie

“Het is interessant om te zien wat daaruit is gekomen”, zegt Leiss, WUR-onderzoeker van de businessunit Glastuinbouw in Bleiswijk. “Ten eerste zien we de ergste aantasting op de middenpaden. Ten tweede hebben jonge scheuten veel minder last van de schimmel dan het oudere bladerenpakket en ten derde is er veel minder meeldauwinfectie in de jonge Avalanche-aanplant dan in de oudere Red Naomi. Opmerkelijk is dat de meeldauwhaarden gedurende de tijd op dezelfde plaatsen blijven zitten. Ze bewegen niet. Dit betekent dat ventilatie nauwelijks effect heeft op de verspreiding van meeldauwsporen, een nogal verrassende conclusie.”
Dat ze bij de jonge planten Avalanche helemaal geen haarden aantreft, is eveneens verwonderlijk, stelt ze. “Dat dit aan het ras ligt, betwijfel ik. Ik hoor namelijk van veel telers dat dit ras juist gevoelig is voor deze schimmel. Ik denk eerder dat het aan de leeftijd van het gewas ligt. Dit effect is ook te zien aan de minder gevoelige jonge scheuten van de Red Naomi vergeleken met ouder bladmateriaal. Het is aannemelijk om te denken dat dit iets te maken heeft met verschillende bladstructuren en inhoudsstoffen”, veronderstelt Leiss.

Scouten versus klimaatsensoren

De onderzoekster werd begin vorig jaar gevraagd onderzoek te doen naar echte meeldauw in rozen. Collega’s waren bezig met het project ‘De perfecte roos, the next level’, in opdracht van Kas als Energiebron en met energiebesparing als uitgangspunt. Hoe kan er 25% energie worden bespaard in de rozenteelt? Door gebruik van LED-verlichting en OPAC-warmtewisselaars wisten ze vooruitgang te boeken in de energiebesparing, maar de onderzoekers liepen tegen een ander probleem aan: de hele kas stond vol meeldauw. Om de vijf dagen vonden er bespuitingen plaats met fungiciden. “Ze vroegen aan mij of ik wat aan die schimmel kon doen”, zegt Leiss. “Ik ben begonnen de huidige situatie in kaart te brengen om van hieruit tot gerichte maatregelen te komen.”
De data van het scouten worden gerelateerd aan de data van klimaatsensoren, die de luchtvochtigheid en de temperatuur meten. Deze sensoren meten binnen het gewas op drie hoogtes: bij de bladeren, de scheuten en de knoppen. Er bleken geen verschillen te zijn in temperatuur en luchtvochtigheid tussen plekken met en zonder meeldauwaantasting.

Fungiciden doden sporen niet

De levenscyclus van echte meeldauw bestaat uit een poederachtige laag, mycelium, die op de bladeren zichtbaar is en uit sporen die je niet met het oog kan zien. In de literatuur vond ze dat de schimmelsporen kiemen bij een luchtvochtigheid van 90% en bij een temperatuur tussen de 20 en 25ºC, ’s nachts dus. Het mycelium daarentegen heeft baat bij een luchtvochtigheid van 60 tot 70% luchtvochtigheid en een temperatuur tussen 20 en 25ºC, de situatie overdag.
“Omdat na een bespuiting de schimmel toch vaak terugkomt, is mijn hypothese dat fungiciden het mycelium doen afsterven, maar dat de sporen blijven zitten en er dus voor zorgen dat de schimmel terugkomt. Dit lijkt vooral een probleem te zijn voor een gewas als roos, dat meerdere jaren in de kas blijft staan.”

Fungiciden doden alleen mycelium

Om hun stelling te toetsen, ontwikkelden de onderzoekers een toets, waarbij ze meeldauwsporen verzamelen en ze door moleculaire bepalingen identificeren en kwantificeren. Meeldauw is een schimmel die alleen op levende planten en dus niet op kunstmatige media groeit. Vandaar dat de onderzoekers luchtsamplers tussen het gewas hingen, die lucht aanzuigen, zodat de schimmelsporen op een filter vallen. Via polymerasekettingreactie – dit is een manier om uit zeer kleine hoeveelheden DNA specifiek een of meer gedeeltes te multipliceren tot er genoeg van is om het te analyseren – konden ze de sporen identificeren en zien of er veel of weinig aanwezig waren. “We zagen dat er in het bladerenpakket veel meer sporen zaten dan in de scheuten. Ook zat er in Red Naomi veel meer dan in Avalanche.”
Vervolgens namen ze luchtsamples voor en na het spuiten en daaruit bleek dat de bespuitingen geen effect hadden op de hoeveelheid sporen. “Deze uitkomst beantwoordt dus mijn hypothese”, zegt de onderzoeker. “Fungiciden hebben alleen vat op het mycelium.”

Aantal sporen verminderen

De logische vervolgvraag was: Wat te doen? “We moeten het aantal sporen verminderen”, zegt Leiss. “De meeldauwhaarden eruit snoeien, dat zal het aantal sporen fors doen afnemen.” Daarnaast heeft ze drie methodes in gedachten om sporen op een duurzame manier af te doden. De eerste is het gebruik van UV-C. Dit heeft een desinfecterend effect, maar vraagt wel discipline van de teler, want dit moet elke dag worden gedaan. Daarnaast wil de onderzoeker plasmawater gaan toetsen en ten derde wil ze met de kastemperatuur aan de gang.
“In de literatuur vond ik dat als de kastemperatuur 1 à 2 uur per dag meer dan 30ºC is, het aantal sporen significant afsterft. Het meeldauw scouten liet zien dat na de hele warme dagen van de afgelopen zomer met kastemperaturen van meer dan 30ºC, de meeldauw aantasting aanzienlijk afnam. Maar in het kader van energiebesparing en productie; welke teler wil dit nu?” Toch dachten de telers, met wie ze geregeld overlegt, met haar mee. Ze stelden voor om als proef de temperatuur enkele seconden per dag naar 70 tot 80ºC te laten oplopen door met een straalkachel langs de planten te rijden en te kijken wat er dan gebeurt. “Dat gaan we nu dus in een proefopstelling uitproberen.”

Weerbaarheid

Maar omdat het over substantiële aantallen sporen gaat (tot meer dan 10.000 per meeldauwhaard), red je het niet alleen met het verminderen van sporen. “Overlevende sporen moeten zo min mogelijk kunnen kiemen”, stelt Leiss. 
Ze wil dan ook nauwkeuriger naar het gewas zelf kijken. “De natuur laat ons al heel veel zien. Zo zien jonge, minder vatbare rozenblaadjes er heel anders uit dan oudere rozenbladeren. De plant laat ons dus al zien waar we iets mee kunnen. Ik wil dan tevens de bladmorfologie gaan bekijken om te onderzoeken waarom hier minder sporen kiemen. Wellicht kunnen we met deze kennis planten minder vatbaar voor meeldauw maken.”
Ze heeft al een PPS-aanvraag gedaan om secundaire plantinhoudstoffen met elkaar te vergelijken en deze te relateren aan meeldauwweerbaarheid. Ondertussen gaat ze door met het scouten. Elke week op dezelfde dag en hetzelfde tijdstip. “De resultaten tot nu toe zijn heel interessant en zullen dat zeker blijven. Zo komt er op een gegeven moment een kantelpunt in Avalanche, waarbij er wel ineens een haard zal ontstaan. Dat is voor ons als onderzoekers heel spannend.”

Tekst: Marjolein van Woerkom, beeld: Studio G.J. Vlekke