De glastuinbouw gebruikt op grote schaal groeisubstraten die de kwaliteit en kwantiteit van de teelt bevorderen. De huidige groeisubstraten, zoals minerale wol en veen, hebben wel de gewenste eigenschappen zoals een goede water/lucht-huishouding, maar zijn weinig duurzaam. Daarom start Wageningen UR een traject om op basis van natuurlijke, vezelrijke materialen een volwaardig, alternatief groeisubstraat te ontwikkelen.
De belangrijkste nadelen van de huidige groeisubstraten is dat het productieproces energie-intensief is (minerale wol) of dat het hoge CO2-uitstoot veroorzaakt (veen) en veel substraten zijn niet biologisch afbreekbaar. De alternatieven die Wageningen UR nu onderzoekt zijn vezelrijke materialen zoals gras, vlas en hennep. Vanzelfsprekend zal dit substraat enerzijds aan de huidige gebruikers- en kwaliteitscriteria moeten voldoen maar anderzijds ook duurzaam en biologisch afbreekbaar moeten zijn. Alleen dan hebben ze een grote toegevoegde waarde voor de eindgebruiker. Die hoeft het substraat namelijk niet apart af te voeren na gebruik.
Grootste uitdaging
Volgens de universiteit ligt de grootste uitdaging – in de keten van ruwe grondstof tot gebruiksklaar product – in het opwaarderen van de natuurlijke vezelrijke stroom tot een stabiel substraat. Een substraat dat langdurig in een evenwichtige vocht-, zuurstof- en nutriëntenbehoefte kan voorzien. Via een onderzoekstraject moet er een proces worden ontwikkeld dat de vezel van de juiste structuur, sterkte, samenstelling en wateraffiniteit kan voorzien.
Partners voor pps-traject
Wageningen UR Food & Biobased Research heeft al veel ervaring met het verduurzamen en modificeren van vezelrijke materialen. Daarvoor worden diverse thermische, chemische, mechanische en biologische technieken gebruikt. Voor het nieuwe project Natuurlijke Groeisubstraten zoekt deze onderzoeksafdeling partners waarmee ze – binnen een gedeeltelijk gesubsidieerd publiek/privaat samenwerkingstraject – een evenwichtig, duurzaam en biologische afbreekbaar natuurlijk substraat wil ontwikkelen.
Bron: Wageningen UR