Gewasbeschermingsspecialist Berend Vleems benadert de inzet van natuurlijke vijanden in de vruchtgroenteteelt op een nieuwe, planmatige manier. Na een start zonder chemie benut hij de sterke punten van ieder van de natuurlijke vijanden optimaal. En wanneer de luchtramen in het voorjaar open gaan, staat er een leger van natuurlijke vijanden paraat.

Stukje bij beetje rolt de gewasbeschermingsspecialist van Horticoop deze nieuwe aanpak uit. Hij begon daar zo’n tien jaar geleden mee in de komkommers. “In dit gewas was het probleem het grootste. De werking van de correctiemiddelen liep terug”, verklaart hij zijn keuze om met dit gewas te beginnen. Tomaat was het tweede gewas en sinds dit jaar volgt de paprika na een proefperiode van ongeveer drie jaar op diverse proefbedrijven.

Chemisch schoon

Om meer over zijn aanpak te zien en te horen, volgen we Vleems een ochtend op klantenbezoek in Friesland. Voorafgaand vertelt hij in de kantine van het eerste bedrijf, Vink Sion in Beetgum, over de aanpak die dit jaar in de paprikateelt van start gaat.
“In voorafgaande proeven hadden we al gezien dat het niet uitmaakt of de planten wel of niet ‘schoon’ startten met behulp van chemie. Allemaal hadden ze last van trips en luis in het voorjaar. Het kan dus geen kwaad om direct te starten met biologie. We hebben afspraken gemaakt met plantenkwekers dat ze de laatste twee weken van de opkweek geen chemische gewasbeschermingsmiddelen gebruiken. Op dit moment hebben we gesprekken met klanten en plantenkwekers om de héle opkweek zonder chemie te doen, of zelfs al bij de plantenkweker te beginnen met het inzetten van natuurlijke vijanden. Maar het is maatwerk. Je moet altijd kijken wat de plaagdruk in de omgeving is.”

Klaarstaand leger

Vleems begint zijn verhaal met de tripsaanpak. Hij adviseert om vanaf dag 1 wekelijks de roofmijt Neoseiulus cucumeris in te zetten en rond week 5 pas de roofmijt Amblydromalus limonicus. Cucumeris is geen goede tripsbestrijder. Deze roofmijt eet alleen het L1-stadium van de tripslarven. Voor het begin van de teelt is dit afdoende. Limonica eet het L1- en L2-stadium van de trips en bestrijdt de kaswittevlieg en tabakswittevlieg Bemisia. “Hij bouwt op stuifmeel van de paprikabloem langzaam maar zeker zelf een populatie op. Cucumeris is in verhouding goedkoop en voldoet in het begin. De betere, maar duurdere bestrijding kweek je op die manier zelf in de kas.”
Vanaf week 5 à 6 adviseert hij om ook roofwants Orius laevigatus in te zetten tegen trips. “Vroeger moesten we rekening houden met de nawerking van de chemie. Nu is de populatie in februari al zo sterk als in april, wanneer de luchtramen open gaan.”

Bladluis vanaf dag 1

“De bladluis pakken we vanaf dag 1 preventief aan. We gaan ervan uit dat we direct luis hebben. We laten iedere week Aphidius sluipwespen vliegen. Als we na vijf weken nog geen luis zien, gaan we minder of niets meer inzetten. Het liefst zouden we zien dat er vanaf de plantenkweker geparasiteerde luizen meekomen.” Daarnaast gaat Vleems Aphidoletes aphidimyza inzetten.
De kracht van deze galmug is dat hij de luis op grote afstand kan vinden, ook op een laag niveau. “Zo kunnen ze mooi de eerste luizen tackelen op het moment dat er nog geen invlieg is. Het nadeel is dat hij alleen in de grond kan overleven en zich niet voortplant in de kas.”

Op bezoek bij de paprikateler

Vink Sion is het paprikabedrijf van Jaap Vink, die vijftien jaar geleden met zijn gezin vanuit het Zuid-Hollandse Den Hoorn naar Friesland verhuisde. Het bedrijf groeide in die tijd van 3,8 naar 11 ha. Zijn afnemer heeft de afspraak met natuurorganisaties gemaakt dat bepaalde middelen, zoals Vertimec en Admire niet meer mogen worden gebruikt. “We hadden al het streven om maximaal biologisch te telen. Daar komt deze wens nog bij. De aanpak van Vleems komt voor ons op het juiste moment. Hij komt iedere veertien dagen langs”, vertelt Vink.
Volgens de strategie van zijn adviseur heeft de teler de cucumeris al in drie sessies ingezet. Vink heeft nog geen afspraken met de plantenkweker gemaakt over de chemievrije opkweek. Dat komt wat hem betreft in een ander jaar. Veertien dagen na de start van de teelt was er al tripsschade. Vleems: “Ik heb geadviseerd om door te gaan met cucumeris uitzetten. Hij moet de ruimte krijgen om de tripsen te pakken. Het hangt van de tolerantie van de teler af of hij die ruimte geeft.”
De teler nam het rustig op. “Je maakt je natuurlijk even ongerust. Het gewas is nog zo pril. Maar al na twee weken bleek de aanpak goed te gaan. Na ongeveer vier tot vijf weken is het schadebeeld eruit gegroeid. Op één plekje is nog wat te zien. Het speelt natuurlijk wel mee dat we in Friesland in een buitengebied zitten, waar de infectiedruk laag is. Wanneer er in een gebied problemen zijn met het bronsvlekkenvirus dan kijk je er wel anders tegenaan.”

De kas in

De teler laat het waarnemen over aan medewerker Sake Veenstra. Die loopt tweemaal per week een uur door de kas. Veenstra maakt die ronde nu samen met de adviseur en wijst hem op hetgeen de afgelopen periode is opgevallen. Deze keer heeft hij een plekje met trips en een aantastingsplekje van de boterbloemluis gezien en mogelijk zit er ook ergens een rupsje. “Het liefst wil ik in iedere bloem een cucumeris zien”, voegt de gewasbeschermingsdeskundige, gewapend met een loepje, eraan toe. Hij loopt flink wat paadjes in om te kijken of hij beestjes in de bloemetjes ziet of aantasting van de bladeren.
Onder het lopen maakt hij aantekeningen van wat hij hoort en ziet. Hij laat een kopie bij het bedrijf achter voor in de map op het bedrijf. Op kantoor werkt hij het uit tot een advies, dat hij achteraf via de mail opstuurt. “Eens per twee weken bespreken we hier de rode draad. Tussentijds belt Veenstra om aanvullend advies als de omstandigheden erom vragen.”

Op bezoek bij de tomatenteler

Nauwelijks vijf minuten verderop, in het aangrenzende Berlikum, ligt Greenhouse Dili van de broers Jan en Frans Zeinstra. Het bedrijf is 24 ha groot, verdeeld over twee locaties. Op het ene bedrijf staat 12 ha met trostomatenras Roterno. Op het andere bedrijf groeit op de ene helft het trostomatenras Volicia en de andere helft wordt omgebouwd voor aardbeien. Greenhouse Dili is lid van telersvereniging Best of Four. Simon van de Beukel doet het personeelsbeleid, de gewasbescherming, productie en planning voor beide locaties.
Iedere dinsdag krijgt hij Vleems op bezoek om met hem de gang van zaken door te spreken van de gewasbescherming, om en om op de ene of andere locatie. Ook hier heeft hij tussentijds contact via de telefoon of whatsapp met foto’s als er iets bijzonders aan de hand is. Medewerker Jorrit bekijkt wekelijks de vangplaten op het bedrijf, zoekt door het gewas en speurt mogelijke probleemhoeken op.

Alert op wittevlieg

Bij tomaat gaat het vooral om wittevlieg. “Stel je hebt één exemplaar op een hectare. Per vier weken legt deze 100 eitjes. Wanneer je vier weken niets doet, heb je er 100 en na acht weken 10.000. Als je voor die tijd iedere week preventief een sluipwesp inzet, mag je ervan uitgaan dat deze de wittevlieg vindt. Bij zonnig weer ontwikkelen die zich sneller dan de sluipwespen, dus je moet alert zijn om ze voor te blijven. En ook hier geldt: het zou mooi zijn wanneer de plantenkweker geen insecticide gebruikt twee weken voor het uitplanten. En liever zelfs al een sluipwespje uitzet”, geeft de gewasbeschermingsspecialist als uitleg vooraf.
Aan Van de Beukel had hij de vorige keer het advies gegeven om twee Encarsia formosa sluipwespen per vierkante meter uit te zetten. “Ik hang halve kaartjes op. Dan heb je meer verdeelpunten”, vertelt hij. Dat komt prima uit, want de sluipwespen hebben maar een kleine actieradius. Ze ‘springen’ meer dan dat ze vliegen. “We hebben al de ervaring van de voorgaande jaren, dat je zonder problemen zonder chemie kunt, als je maar goed waarneemt.”

Preventief denken

Vanaf week 8 zet Van de Beukel wekelijks ook de roofwants Macrolophus pygmaeus in, die behalve wittevlieg ook mineervlieg aanpakt. “Het is belangrijk om tot de zomer wekelijks te volgen hoeveel Macrolophus er aanwezig is. Op het moment dat het aantal aan het einde van de zomer afneemt, moet je weer meer Encarsia inzetten om te voorkomen dat je voor een verrassing komt te staan.”
Vleems voegt hieraan toe dat vooral preventief denken belangrijk is. Ga er maar vanuit dat er wittevlieg zit bij tomatentelers. De eerste drie maanden zijn bepalend voor de voortgang de rest van het jaar. “Wanneer je te afwachtend bent, blijf je het hele jaar achter de feiten aanlopen.”
Een paar dagen voor zijn bezoek had de adviseur door de telefoon nog een vraag gekregen over de achterblijvende activiteit van de hommels. “Dat komt door het donkere weer. Zoals je ziet, staan de hommelkasten beneden onder het gewas. Daar is het nóg donkerder. Als ze wat hoger staan, krijgen ze meer licht.”
Ook hier laat de gewasbeschermingsdeskundige een voorlopig verslagje achter. Hij drinkt nog een kop koffie en vertrekt naar zijn volgende adres.

Samenvatting

Gewasbeschermingsdeskundige Berend Vleems heeft een nieuwe benadering van de biologische bestrijding: zonder chemie beginnen en gelijk natuurlijke vijanden uitzetten, zelfs wanneer de plaag nog niet zichtbaar is. Hij begon hier tien jaar geleden mee in komkommer, nu rolt hij de strategie over de paprikateelt uit. Voor telers is dit een manier om aan de strenge eisen van hun afnemers te kunnen voldoen, waarbij chemische gewasbescherming niet of nauwelijks meer is toegestaan.

Tekst en foto’s: Marleen Arkesteijn