Het zal zo ongeveer veertig jaar geleden zijn dat ik als jochie de ramen mocht opendoen in de kas van pa. Met de grote slinger een paar slagen draaien. Een paar uur later weer een flink aantal slagen. De staalkabel rolde netjes op de katrol. En in de avond moesten de ramen weer dicht. En dan oppassen dat je de slinger niet losliet om te voorkomen dat de ramen in een vaart dicht klapten en je beschadigd werd door de slinger die rondtolde.
Ik weet ook nog het moment dat je op een verjaardag je mobiel pakte en je vrienden liet zien: “Als je hier op ‘ja’ klikt, gaan 10 kilometer verderop de ramen open”. In mijn vorige baan als teeltadviseur was het zelfs geen bijzonderheid meer om ditzelfde te doen met de ramen in de kas van een klant in Mexico.
Actueel is de interesse die er nu is voor autonoom telen. En ik denk dat veel telers hier (misschien zelfs ongemerkt) al iets mee doen. Kernwoorden die ik tegenkom als het gaat om autonoom telen zijn communicatie, datagedreven telen én behoud van ‘groene vingers’. Dankzij de doorontwikkeling van de klimaatprocessoren, de komst van verplaatsbare meetinstrumenten en meer metingen zoals bijvoorbeeld het meten van de fotosynthese en de netto-energie zijn we al heel veel datagericht aan het sturen. We laten de plant en de kas steeds meer ‘praten’.
En als we daar in de toekomst nog meer algoritmes op loslaten dan zie ik dat meer als een kans om de plant en plantprocessen nog beter te leren kennen.
Ook op het gebied van gewasbehandeling zie ik mogelijkheden. De ontwikkeling van scouten en gewasbeoordeling via camerasystemen neemt een gestage vlucht, al dan niet letterlijk met drones. De link naar het automatisch verdelen of inzetten van de biologie is dan ook te ‘maken’. De lezer zal merken dat ik best enthousiast ben. De basis hieronder is het vertrouwen dat het praktisch denken, kennis van plantfysiologie en de al vaker genoemde ‘groene vingers’ nodig blijven in de toekomst om te blijven telen.
Ed Konijn, teeltmanager bij Stolk Brothers in Bergschenhoek











