Ed Konijn is bijna vijf jaar teeltmanager bij Stolk Brothers in Bergschenhoek. Voorheen werkte hij voor Anthura, eerst als bedrijfsleider-teeltmanager en later als adviseur. In die hoedanigheid reisde hij de hele wereld rond, maar het vliegen begon hem steeds meer tegen te staan. Toen hij vervolgens hoorde dat Stolk Brothers uit wilde breiden en op zoek was naar een teeltmanager, was de keuze snel gemaakt. “Ik had meteen heel veel zin om deze uitdaging op te pakken. Ik heb in de loop der jaren flink wat kennis en ervaring opgedaan die ik hier weer in de praktijk kan brengen,” vertelt Konijn enthousiast.

Duurzaam biologisch telen heeft altijd een speciale aantrekkingskracht gehad op Ed Konijn. “Het moet gewoon anders. We kunnen en mogen niet op dezelfde manier verder,” zegt hij overtuigend. Stolk Brothers wordt gerund door de broers Pieter en David Stolk. Hun overgrootvader begon bijna een eeuw geleden met de teelt van sla en komkommers. In 1978 besloot het familiebedrijf een andere richting in te slaan en zich te specialiseren in de teelt van planten. Vandaag de dag staan de 7,5 hectare aan kassen in Bergschenhoek vol met anthuriums in de prachtigste kleuren. Dit jaar won het bedrijf de Tuinbouw Ondernemersprijs.

Duurzaamheid en kwaliteit

De anthurium is een rustige teelt met een teeltduur van 30 tot 40 weken (afhankelijk van de potmaat) en kent weinig ziektes. Konijn: “De anthurium leent zich er goed voor om met minder energie te telen. Dat zorgt er soms wel voor dat er keuzes gemaakt moeten worden over teeltduur, belichting en ras. Het gewas groeit wat trager bij lagere temperaturen en/of minder belichten, dus neemt de teeltduur toe. Tegelijkertijd blijven we mooie planten telen, want kwaliteit staat bij Stolk voorop. We kiezen daarom altijd voor een afzetgebied waar meer voor de planten gevraagd kan worden. Denk aan exporteurs en tuincentra in Nederland en Duitsland. Voor die afnemers zijn wij een soort snoeptuin met allerlei soorten, kleuren en potmaten van een uitstekende kwaliteit.

Scouten

Ook al kent de teelt weinig ziektes, plagen zijn er wel degelijk. Trips vormt de belangrijkste uitdaging. “Naast de Californische trips hebben we sinds drie jaar ook de pepertrips in de teelt. Brengt de eerste vooral schade toe aan de bloem, geeft de pepertrips vooral schade aan het blad,” vertelt Konijn. Het plaaginsect is afkomstig uit Azië en is hardnekkiger dan andere trips.
Scouten is het sleutelwoord in de bestrijding. “Dat doen we met meerdere collega’s ” legt de teeltmanager uit. “Bij veel bedrijven blijft dat beperkt tot het tellen van trips op de vangplaten. Wij kijken vooral in het gewas. Dat doen we heel intensief. Zodra we iets zien, markeren we de plekken. Het plantje waar we trips of luis in vinden, gooien we meteen weg. Dat is stap één. Daarna pakken we die plek aan met de middelen die we voorhanden hebben, wanneer het kan biologisch en anders chemisch. Een vlaggetje helpt ons om deze plekken de dagen erna extra te controleren. In het verleden ging het soms wel om een hele vloer, nu hebben we het zo goed onder controle dat het veelal beperkt blijft tot bepaalde plekken. Het gaat erom dat je in je gewas gaat kijken om dat láátste luisje, die láátste trips te pakken te krijgen. Dat moet je drive zijn.”
Het middelenpakket is in de periode dat Konijn bij Stolk werkt steeds smaller geworden. “De gewasbeschermingsmiddelen die we nu nog hebben, zijn niet altijd even effectief of kunnen maar beperkt gebruikt worden vanwege het ‘etiket’. Tijdig signaleren is daarom extra belangrijk. Daarmee kun je veel ellende voorkomen.” De verwachting is dat het scouten in de toekomst efficiënter gedaan kan worden met behulp van automatisering.

Ken je vijand

Konijn benadrukt het belang van het kennen van plagen: “Je moet je vijanden kennen. Je moet weten wat voor beestje het is, hoe het zich gedraagt en wat zijn levenscyclus is. Pepertrips heeft bijvoorbeeld een snelle cyclus. Hij wordt ook wel eens gekscherend de trips met ADHD genoemd, omdat hij heel actief is. Dus je moet heel snel ingrijpen. Ondertussen zijn we al drie jaar lang op zoek naar een manier om de pepertrips biologisch onder de knie kunnen krijgen. Dat is een proces. Elke maand maak je kleine stapjes en word je weer een beetje wijzer.”
Samenwerking met adviseurs zoals Herman Vermeer van Van Iperen is hierbij cruciaal. “Mensen zoals Herman heb ik nodig als sparringpartner. Maandelijks komt hij langs en regelmatig bellen we elkaar. We dagen elkaar uit om stappen te maken. En dat gebeurt ook echt. Wat belangrijk is, is dat je niet bang bent om vragen te stellen,” zegt de teeltmanager. Vermeer voegt toe: “Ik heb het voordeel dat ik in meerdere teelten kom. De kennis die je daar opdoet, kun je soms ook in deze teelt toepassen. Wij voeden onze klanten met informatie uit de markt. Het mooie van Konijn is dat hij er altijd voor openstaat om in een hoekje van de kas dingen uit te proberen. Soms zijn het geen nieuwe middelen, maar heeft het te maken met de manier van toepassen, het moment van toepassing en natuurlijk ook de hoeveelheid.”

Liefst zonder chemie

Konijn: “De juiste balans vinden, is cruciaal. “Hoeveel roofmijten zet je bijvoorbeeld in? Met 50 red je het niet, met 150 misschien wel. Maar wat zijn dan de kosten? Je kan oneindig veel roofmijten inzetten − en misschien lukt het je dan wel − maar dan gaat het niet goed met de kostprijs. Dat zoeken naar balans heeft ook consequenties voor onze leveranciers. Als kwekerij willen wij steeds meer in biologie investeren, maar onze leveranciers moeten op zoek naar nieuwe producten en een efficiënter productieproces, zodat onder andere roofmijten goedkoper worden. Dat moet echt van twee kanten komen, zodat we samen verder kunnen komen,” legt Konijn uit.
Vermeer: “Bij Stolk Brothers lopen ze in veel dingen voorop. Zeker als het gaat om scouten. Dat kom je op deze manier niet veel tegen.” De teeltmanager: “Wij willen het liefst helemaal zonder chemie, hoe eerder hoe beter. Daar is onze strategie op gericht.”
Ook het uitzetten van biologie hebben ze bij Stolk stap voor stap moeten leren. Bij jonge planten worden roofmijten in het gewas geblazen, maar zodra de plant bloemen heeft, gebeurt dat niet meer. Vermeer: “Met de roofmijt worden zemelen meegeblazen. Die kunnen zich ophopen in de bloem en daar voor schimmel zorgen.” Konijn: “Vooral in het eindproduct wil je geen residu meer terugvinden op de plant. Daarom gebruiken we in dat stadium zakjes met roof- en voermijten die overal tussen de planten verspreid worden. Dat werkt heel goed.”
Duurzaamheid is ook belangrijk bij het substraat dat Stolk gebruikt. Twee jaar geleden stopten ze als eerste bedrijf volledig met het gebruik van veen, omdat bij de winning van veen enorm veel CO₂ vrijkomt. Hoewel deze verandering voor de nodige uitdagingen zorgt, gaat het verrassend goed. Daarnaast gebruikt het bedrijf restwarmte vanuit Rotterdam en de eigen WKK. Het gietwater wordt volledig hergebruikt en zonnepanelen leveren een deel van de stroomvoorziening.

Tekst: Bert de Jong, Deelstra & De Jong