Plantenvirussen hebben hulp nodig om van de ene naar de andere plant te komen. Dat kan zijn door mensen die gewashandelingen uitvoeren, door vectoren of via het zaad.
Bladluizen, wittevliegen, tripsen, nematoden of bodemschimmels kunnen virussen verspreiden. De virusoverdracht van plant naar plant noemen we horizontale overdracht. Vaak wordt aangenomen dat virussen niet via het zaad naar de volgende generatie kunnen overgaan. Toch zijn plantenvirussen bekend die zich wel via het zaad verspreiden. Voorbeelden zijn Arabismozaïekvirus en het aardbeilatentkringvlekkenvirus die in het embryo van het zaad terechtkomen. Dit noemen we een verticale overdracht. Op deze manier wordt een hoog percentage (tot wel 100%) van het zaad besmet.
Een andere vorm van zaadoverdracht ontstaat wanneer bepaalde virussen in zeer hoge concentraties in vruchten terecht komen. De virusdeeltjes komen dan in de zaadhuid terecht en kunnen bij kieming de jonge spruit infecteren. Zaadontsmetting en hittebehandeling zijn methoden om deze vorm te verminderen. Voorbeelden van virussen die op deze wijze in de nieuwe generatie terecht kunnen komen zijn tobamovirussen (komkommerbontvirus, paprikamozaïekvirus, tomatenmozaïekvirus), potexvirussen (pepinomozaïekvirus) en potyvirussen (courgettegeelmozaïekvirus).
Tekst: Ineke Stijger