De discussies zullen niemand in de sector zijn ontgaan: de neonicotinoïden staan onder grote druk. De kans wordt steeds groter dat zij op termijn worden verboden en uit de handel gaan. Dat kan vooral in de sierteeltsector problemen gaan geven. Wageningen University & Research heeft inmiddels een eerste, verkennend onderzoek naar mogelijke alternatieven afgerond.
De wereldwijde afname van populaties honingbijen bracht overheden, milieuorganisaties en wetenschappers ertoe kritisch naar de neonicotinoïden (neonics) te kijken. Veel partijen twijfelen nu niet meer en wijzen de neonicotinoïden aan als een van de belangrijke oorzaken van de bijensterfte. Een EU-rapport meldde zelfs dat de stoffen in veel bredere zin ecosystemen verstoren door hun effecten op allerlei soorten bestuivers. Ze zitten in middelen als Admire, Calypso, Gazelle en Actara.
Die zijn vooral in de sierteelt een wapen tegen wittevlieg, bladluizen, wolluis, schildluis, dopluis en roofwantsen; plaaginsecten die aan de plant zuigen en waarvan sommige, met de honingdauw die ze afscheiden, ook cosmetische schade veroorzaken.
Veel strengere regels
Dit verklaart meteen het grootschalig gebruik in de sierteeltsector. Cosmetische schade is moeilijk te accepteren, omdat dit het product al snel onverkoopbaar maakt. De groenteteelt gebruikt de neonics veel minder, omdat de middelen ook veel natuurlijke vijanden ernstige schade toebrengen, waardoor zij het opgebouwde biologische of geïntegreerde systeem om zeep helpen. En dat is geen optie. Ondertussen is in en buiten Nederland de regelgeving veel strikter geworden. Een tijdelijk verbod in Nederland op het gebruik van neonics in de open teelten is daar een voorbeeld van; dat tijdelijk karakter lijkt definitief te gaan worden. Daarnaast gaan retailers als Albert Heijn en Jumbo verder dan een nultolerantie op het residu, zij doen deze middelen volledig in de ban.
De emissie van reststoffen van neonics naar het milieu en het oppervlaktewater speelt ook een rol. Voor imidacloprid geldt nu al een verplichte zuivering van afvalwater bij gebruik van dit pesticide.
Meer risico
De Nederlandse sierteler zit dus in een lastige situatie. Onderzoeker Gerben Messelink: “Neem de tabakswittevlieg Bemisia tabaci. Engeland, een belangrijke exportmarkt voor Nederlandse bloemen en planten, gaat daar zeer rigide mee om. Als het beestje wordt aangetroffen, draait de teler op voor het ruimen van de besmette producten. Dat kost de teler enorm veel geld en het risico van een financiële ramp is niet klein. Tegelijkertijd is er vaak een nultolerantie voor residu van neonics op het eindproduct en is het noodzaak om deze plaag op andere manieren te bestrijden. Daar zijn zeker goede mogelijkheden voor, maar een nultolerantie voor deze plaag op het eindproduct is erg lastig, zeker met biologische bestrijders die een plaag nooit helemaal opruimen.”
Vier onderzoeksrichtingen
Een eerste onderzoek van Wageningen University & Research, met steun van het Productschap Tuinbouw en LTO Glaskracht, is inmiddels afgerond. Dat onderzoek keek naar de mogelijkheden voor de bestrijding van bladluizen en wittevlieg in de perkplant Calibrachoa en de kuipplant Mandevilla.
Onderzoeker Marjolein Kruidhof legt de keuze voor de twee gewassen uit: “Veel perk- en kuipplanten worden bij een lage temperatuur geteeld, een omstandigheid waarvoor weinig bestrijders beschikbaar zijn. Bovendien is de teeltduur van eenjarige zomerbloeiers, zoals Calibrachoa, vaak erg kort. Dat maakt het veel lastiger om sterke populaties van bestrijders op te bouwen. In deze gewassen is de uitdaging het grootst.”
De onderzoekers keken in vier richtingen:
1. Vergroting van de plantweerbaarheid tegen bladluizen.
2. Kun je bladluizen in deze gewassen aanpakken met bestrijders?
3. Is de roofwants Macrolophus pygmaeus – tegen wittevlieg – effectiever als hij wordt
ondersteund met een bankerplant en zonodig wordt bijgevoerd?
4. Zijn er alternatieve middelen die de tabakswittevlieg goed aanpakken?
Grotere plantweerbaarheid
De plantweerbaarheid vergroten is een eerste mogelijkheid. Kruidhof en Messelink experimenteerden met endofytische schimmels die in planten kunnen groeien zonder dat de plant daar last van heeft. Het bleek dat de entomopathogene schimmel Lecanicillium lecanii, bekend van het product Mycotal, zich ook in de plant kan handhaven en dat de bladluisgroei daardoor met ongeveer 25% werd geremd. De werking is nog niet helemaal duidelijk, maar waarschijnlijk kan de schimmel het afweersysteem van planten aanschakelen, de zogenaamde induced resistance. “De invloed van de schimmel is duidelijk positief, hij heeft zeker potentieel”, aldus de onderzoekers.
Bestrijders van bladluizen
De bestrijding van bladluizen met bestrijders kan mogelijkheden bieden. Maar het gaat er vooral om bestrijders te vinden die minder gevoelig zijn voor een lage temperatuur. Een proef met gaasvliegen (zij zijn bij lagere temperaturen al actief) liet echter geen goede resultaten zien. Wellicht dat de aantallen gaasvliegen te laag waren; meer onderzoek is dus nodig.
Maar er zijn veel meer bestrijders die bladluizen aanpakken. Kruidhof: “Van sommige soorten sluipwespen is bekend dat de ene populatie veel actiever is bij lage temperaturen dan de andere. Zo is er een populatie van de sluipwespsoort Aphidius matricariae die op het Sub-Antarctische Marion Island leeft waar de temperatuur zelfs in de zomer niet boven de 10°C uitkomt. Een dergelijke variatie kan dus mogelijkheden bieden, maar ook hier is meer onderzoek nodig.”
Macrolophus pygmaeus
De roofwants Macrolophus pygmaeus staat erom bekend in gewassen als tomaat en aubergine de tabakswittevlieg goed aan te pakken. Maar hij bouwt zijn populatie relatief traag op en heeft daardoor een lange aanloop nodig. Bovendien heeft hij een voorkeur voor harige gewassen. Veel sierteeltgewassen zijn dat niet. Zou hij toch iets kunnen betekenen wanneer hij op bankerplanten wordt uitgezet en daarnaast wordt bijgevoerd?
In een proefopstelling met kooien in ieder geval wel. “Bij gebruik van de bankerplant Verbascum (Gele toorts) liet de roofwants een betere bestrijding van wittevlieg zien en wist de wants beter te overleven”, vertelt Messelink. “En bijvoeren kan op termijn tot hogere dichtheden van Macrolophus leiden en dus tot een betere bestrijding van wittevlieg. We moeten nu gaan kijken naar de effecten in een kas.”
Tot slot werden veertien alternatieve middelen onderzocht die de tabakswittevlieg aanpakken. Het betrof schimmels, plakmiddelen en zepen. Veel middelen blijken niet te werken, maar vijf ervan sprongen er goed uit. Van goed naar best: ERII, Raptol, Botanigard, Inseclear en Savona. Voor correcties bieden zij zeker mogelijkheden.
Mogelijkheden
De onderzoekers komen tot voorzichtige conclusies. Als alternatieve en preventieve maatregel tegen bladluizen biedt het versterken van de plantweerbaarheid mogelijkheden. Endofytische schimmels lijken hierbij perspectief te bieden. De bestrijdende werking is echter beperkt, andere maatregelen zijn ook nodig.
Messelink en Kruidhof: “Daarnaast moet de sector op zoek naar bestrijders die zich bij lagere temperaturen reproduceren en de plaaginsecten aanpakken. Er zijn genoeg bestrijders, maar de lage tolerantie in de sierteelt en de lage temperaturen in de teelt van perk- en kuipplanten maken het moeilijk.”
De tabakswittevlieg is een uitzondering: hij kan met alternatieve middelen worden aangepakt, zij het dat intensief gebruik van deze middelen soms ook gewasschade kan geven. Het is daarom belangrijk te investeren in preventieve biologische bestrijding, bijvoorbeeld door inzet van roofwantsen met bankerplanten en alternatief voedsel. “Al met al zijn er mogelijkheden”, stellen de onderzoekers, “maar het ontwikkelen van alternatieven voor de neonics is een grote uitdaging en zij vragen nog veel onderzoek.”
Tekst en beeld: Jos Bezemer en Wageningen University & Research