Kleine en middelgrote producenten in de voedingsindustrie kunnen binnenkort rekenen op meer bescherming tegen machtsmisbruik van grotere handelspartners, zoals verwerkingsfabrieken en detailhandelaren. Het Oostenrijkse voorzitterschap van de Europese Raad en vertegenwoordigers van het Europees Parlement bereikten een voorlopig akkoord over een richtlijn op dit punt.
De overeenkomst betreffende oneerlijke handelspraktijken in zakelijke relaties in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen moet nu worden goedgekeurd door de lidstaten in het Speciaal Comité Landbouw.
Minimumniveau bescherming
Het doel van de overeenkomst is om een gemeenschappelijk Europees kader op te zetten dat een minimumniveau van bescherming biedt tegen de meest voor de hand liggende oneerlijke handelspraktijken. De overeengekomen maatregelen vormen een aanvulling op de bestaande maatregelen in de lidstaten. Lidstaten hebben vervolgens de mogelijkheid om verdere maatregelen te nemen.
Toepassing
Eenmaal omgezet in nationale wetgeving, heeft de richtlijn betrekking op oneerlijke handelspraktijken die zich voordoen met betrekking tot de verkoop van landbouw- en voedselproducten. Verder vallen ook bepaalde diensten in de voedselketen onder de richtlijn tegen oneerlijke handelspraktijken. De wetgeving heeft betrekking tot micro-ondernemingen, midden- en kleinbedrijven en middelgrote ondernemingen met een jaaromzet van minder dan 350 miljoen euro.
Beschermingsgebied
In de praktijk beschermt de richtlijn producenten in de voedingsindustrie tegen het op het laatste moment opzeggen van contracten van grootwinkelbedrijven en late betalingen van rekeningen. Daarnaast komt er een betalingstermijn van dertig dagen voor bederfelijke waren. Andere praktijken die door de richtlijn voorkomen moeten worden, zijn misbruik van vertrouwelijke gegevens en dreiging met vergelding wanneer de producent niet voldoet aan de eisen van de handelspartner.
Europees stempel
Doordat de richtlijn in alle Europese lidstaten wordt omgezet in wetgeving kunnen bedrijven deze niet omzeilen door contracten op te stellen met andere EU-landen omdat dit hen beter zou uitkomen. Keerzijde van de Europa-brede aanpak is de bijbehorende bureaucratie: lidstaten krijgen na het definitieve akkoord voor de richtlijn nog 24 maanden de tijd om deze in eigen wetgeving om te zetten.