Nu het gewasbeschermingspakket permanent lijkt in te krimpen, is weerbaar telen van modeterm tot speerpunt in het onderzoek geworden. Het vergt een aanpak waarbij de teler voortdurend rekening houdt met de interactie tussen ras, ziekteverwekker, biostimulanten, substraat en klimaat. De inzichten vorderen, maar er valt nog veel te leren.
De eigenschappen van een ras bepalen voor 30% de weerbaarheid tegen schimmelziekten. Teeltmaatregelen, met name de klimaatbeheersing, voegen daar een volgende 30% aan toe. De resterende ziektedruk die in het gewas wordt gezien, hangt af van de sporendruk. Alleen genetische resistentie zegt dus niet alles: onder ongunstige omstandigheden (qua klimaat en sporendruk) komt de teler regelmatig voor onaangename verrassingen te staan.
Meetset weerbaarheid voor teler
Wageningen University & Research heeft veel projecten op het gebied van plantweerbaarheid. De rode draad daarin is het ontwerpen van een systeemaanpak. Dat wil zeggen een aanpak waarin rassen, teeltmaatregelen, klimaatbeheersing, substraat, gewasbescherming, inzet van plantversterkers en nuttige bacteriën en schimmels op elkaar zijn afgestemd en elkaar versterken.
De bedoeling van nieuw onderzoek is dat de teler een meetset weerbaarheid in handen krijgt, waarmee hij managementbeslissingen kan nemen en in discussie kan gaan met toeleveranciers, zoals veredelaars. Er zijn namelijk op allerlei vlakken keuzes mogelijk: als je een plant zwaar activeert op zijn afweersysteem, dan kost dat productie. In het ene geval zal dat acceptabel zijn, in het andere niet.
Resistentie
Resistentie tegen schimmelziekten is te verdelen in permanente resistentie en geïnduceerde resistentie. De eerste is gebaseerd op genetische eigenschappen. Ook versterking van celwanden door toediening van silicium of voortdurend zwavelen is te zien als permanente resistentie. De geïnduceerde (tijdelijke) resistentie kan worden verhoogd met omgevingsfactoren, zoals het lichtniveau of rood licht, of met biostimulanten. Onder de laatste groep vallen plantversterkers en nuttige organismen, en tevens organismen die ‘niets doen’, maar wel het afweersysteem van de plant triggeren.
Bij een afnemend middelenpakket zal zowel de permanente als de geïnduceerde resistentie omhoog moeten. De laatste optie is aantrekkelijk, omdat je hem even ‘aan zet’ in geval van nood. Dan kost het zo weinig mogelijk productie. Immers alle afweerreacties gaan gepaard met vorming van giftige of versterkende stoffen, en kosten dus energie. Energie die niet naar de productie gaat.
Afweer bevorderen
De kunst is om, als basis voor het systeem, de goede abiotische (= omgevings) factoren te vinden die optimaal de natuurlijke afweer bevorderen. Het gaat daarbij in de eerste plaats om de goede lichtcondities. In kasproeven in Bleiswijk, gefinancierd door PT en ondersteund door LTO Glaskracht Nederland, bleek een infectie met Botrytis op tomatenplanten bij een hoog lichtniveau nauwelijks door te groeien, terwijl dat bij een laag lichtniveau wel zo was. Eerder was al duidelijk dat dit ook geldt voor meeldauw. Bij het hoge lichtniveau bleek bovendien de luchtvochtigheid minder van belang, terwijl de Botrytis onder een laag lichtniveau duidelijk profiteerde van een vochtig klimaat. Er wordt nog onderzocht wat de behandelingseffecten zijn op de planthormonen.
Het lichtniveau kan niet alleen de natuurlijke weerbaarheid beïnvloeden, maar ook de werking van biostimulanten. Bij potgerbera bleek dat overigens niet het geval te zijn: de werkzaamheid nam niet af bij weinig licht.
Verder vinden er diverse proeven plaats waarbij middelen en combinaties worden vergeleken. Zowel bij gerbera, tomaat als petunia scoorde een combinatie van Jiffy mineral, Fado en Serenade goed tegen zowel meeldauw als Botrytis.
Tekst: Jantineke Hofland-Zijlstra (Wageningen University & Research) en Tijs Kierkels. Foto’s: Wageningen University & Research.