Phalaenopsis groeit langzaam en kent een grote variatie in bloei en groei. Die combinatie maakt het voor zowel veredelaars als telers een lastige plant. Voor een snellere veredeling en beter onderbouwde keuzes in de teelt is meer inzicht nodig. Evelien van Tongerlo heeft daar in haar promotieonderzoek aan Wageningen University een belangrijke bijdrage aan geleverd.
Dit gewas hoort bij de CAM-planten, die een aparte manier van fotosynthese kennen. In tegenstelling tot veel andere planten zetten ze ’s nachts de huidmondjes open en halen ze CO2 binnen. Dat leggen ze voorlopig even vast. Overdag, als de huidmondjes gesloten zijn, verwerken ze de vastgelegde CO2 op de normale manier tot suikers. Deze afwijkende manier van assimilatie is ontwikkeld om in hete droge klimaten te kunnen overleven. Consequentie is dat ze langzaam groeien en ontwikkelen.
Vegetatieve plant
CAM-planten zijn veel minder bestudeerd dan andere planten en daarom zijn er hiaten in de kennis. Van Tongerlo heeft de bouwstenen aangeleverd om te komen tot een groeimodel. Ze analyseerde de CAM-fotosynthese en de verdeling van de assimilaten. Daaruit bleek dat er in feite nog te weinig bekend is hoe de assimilaten verwerkt en verdeeld worden. En dan wordt het lastig gefundeerde beslissingen te nemen.
Vervolgens heeft ze series proeven gedaan om die inzichten te vergroten. De hoofdconclusie daaruit is dat de vegetatieve fase (als de planten nog niet kunnen bloeien) een goede indicatie geeft van de latere bloeikwaliteit.
Selectiecriterium
Tijdens de lange vegetatieve fase bouwt de plant het fundament voor de bloei. De veredeling kan sneller verlopen als de veredelaar al tijdens deze fase op relevante kenmerken kan selecteren. De genetische variatie binnen phalaenopsis is echter groot. De verschillende rassen of genotypen verschillen van elkaar op punten zoals: de duur van de verschillende fasen binnen het CAM-proces, de transpiratie, CO2-opname en de hoeveelheid zetmeel die opgebouwd en afgebroken wordt. Visueel resulteert dit in verschillen in wortelgewicht, aantal bladeren en dikte van de bladeren. De vraag is dan wat het beste selectiecriterium is.
Aantal bloemstengels en de totale bloemmassa
In feite is de CO2-opname van een plant over 24 uur de beste voorspeller voor de latere bloeikwaliteit. De onderzoekster heeft geprobeerd dit inzicht te vertalen in een praktische aanpak en komt erop uit dat het aantal bladeren en gewicht (biomassa) een goede indicatie geven van het toekomstig aantal bloemstengels en de totale bloemmassa. Dat maakt cameraselectie tijdens het veredelingsproces mogelijk. Ook een fluorescentiemeter zou nuttig kunnen zijn bij selectie, maar het vergt nadere studie om dat in een praktische aanpak te vertalen.
Het degelijke onderzoek steunt vooral de veredelaar. Die kan met de inzichten in een vroeger stadium de juiste planten selecteren, die goed bloeien en bovendien efficiënt omgaan met CO2 en water. Ook kunnen ze de telers beter van informatie voorzien over nieuwe rassen.
In de teelt kunnen de nieuwe inzichten, die dan vertaald moeten worden in praktische adviezen, helpen om beter onderbouwde beslissingen over de belichting te nemen. Zowel bij de aanschaf van de installatie als bij de inzet over de dag heen, rekening houdend met de verschillende CAM-fasen.
Tekst: Tijs Kierkels, beeld: Studio G.J. Vlekke