Germinikwekerij EveryD Flowers heeft deze zomer geen last gehad van meeldauw. Dat is voor een groot deel te danken aan de inzet van biologische fungiciden. “Waar het voor veel anderen geen makkelijk meeldauw-seizoen was, bleef het bij ons onder controle. Zelfs de gevoeligste rassen bleven er vrij van en we hebben niet chemisch hoeven corrigeren,” zegt teeltmanager Hen Groenewegen. “We gaan hier absoluut mee verder.”

Meeldauw is niet de grootste bedreiging in de gerberateelt, maar wel een belangrijke, zegt Groenewegen. “Als het uit de hand loopt, kan dat behoorlijk wat productie kosten. De ene cultivar is er gevoeliger voor dan de andere, maar in warme en droge periodes ontkomen ook de meer resistente rassen er vaak niet aan. Met zwavelpotten kun je het wel wat beperken, maar dat heeft weer een negatief effect op de biologie. Dus dat wil je niet te vaak doen. Chemie wil en mag je ook bijna niet meer inzetten. We hadden dus echt een alternatief nodig.”

Praktijkproef

Vorig jaar deed EveryD Flowers al mee aan een kleinschalige praktijkproef, op initiatief van de distributeur van het middel Fado met de werkzame stof OCS-OGA. Dit biologische fungicide tegen echte meeldauw werd solo ingezet op 800 m² en op nog eens 800 m² in combinatie met een tweede preventiemiddel: Serifel met als werkzame Bacillus amyloliquefaciens. “De combinatie gaf de beste resultaten. Zelfs in een seizoen met een hoge schimmeldruk bij de start, wisten we meeldauw goed te onderdrukken,” aldus Groenewegen.

Vier ‘cocktail’-behandelingen

Dat smaakte dus naar meer. Dit jaar is het bedrijf zelfstandig verder gegaan met de toepassing. Nu op het hele bedrijf. “In week 14 en 16 hebben we op alle drie de locaties een combinatie van de twee middelen gespoten. De meest gevoelige cultivar kreeg voorafgaand nog een extra preventieve behandeling met Luna Privilege, in week 8 en week 11. Na week 16 gingen we door met alleen Serifel, want Fado mag je hooguit vijf keer per jaar inzetten. In de nacht zetten we de zwavelpot ook nog wel een paar uurtjes aan. In september doen we nog eens twee behandelingen met de ‘cocktail’, omdat de druk dan vaak weer oploopt.”

Geen correctiemiddelen nodig

Die strategie bleek goed te werken. Er waren geen correctiemiddelen nodig. “En het ging zeker niet overal zo makkelijk, hoor ik om me heen. Meeldauw was dit jaar juist wat agressiever. Wat ook wel meespeelt is dat we op driekwart van het bedrijf schoon zijn begonnen, met een nieuw gewas. We hadden dus een betere uitgangspositie.” Ook van Botrytis had het bedrijf weinig last. De twee fungiciden lijken daar ook een positief effect op te hebben. “Dat is mooi meegenomen, maar daar doe je het niet voor. Als er echt een serieuze uitbraak van Botrytis zou zijn, los je dat hiermee niet op. Het zal wel meehelpen.”

Verder in weerbaarheid

De nieuwe middelen passen goed in de algemene strategie die gericht is op betere plantweerbaarheid, geeft de teeltmanager aan. “Door de plant weerbaarder te maken, loop je minder kans op meeldauw en andere problemen. Vanaf begin dit jaar zetten we op 1 cultivar nu ook Asperello in. Het is lastig meten wat voor effect dat heeft op de plant, maar de productiviteit lijkt er wel beter van te worden. Het is nog best pionieren in de wereld van plantweerbaarheid. We zetten daar wel stevig op in, met hulp van Jantineke Hofland-Zijlstra van Weerbare Plant. Zij begeleidde ook de praktijkproef vorig jaar. Samen komen we steeds een stapje verder.”

Strijd op meerdere fronten

Om de noodzaak van chemie te verminderen, heeft EveryD Flowers op meerdere vlakken veranderingen doorgevoerd. Naast de focus op biologische fungiciden en plantweerbaarheid, zijn er bankerplanten geïntroduceerd die een populatie van Dicyphus helpen opbouwen en houdt insectengaas in de luchtramen beestjes buiten.
“Het is de combinatie van weerbaarheidsmiddelen, biologische preventie- en bestrijdingsmiddelen, natuurlijke vijanden en een stabiel klimaat, die ons helpt op de weg naar chemievrij. We hebben daar echt al hele grote stappen in gemaakt. Drie jaar geleden had ik niet gedacht dat we nu al zo ver zouden zijn.”

Tekst: Astrid Zoumpoulis, beeld: Marleen Arkesteijn