Van neerslagtekorten is dit jaar geen sprake. Dat is goed te merken aan de zeer hoge slakkendruk in buitenteelten. Ook in kassen is dit jaar sprake van een verhoogde plaagdruk, stelt adviseur Wessel van Vliet. “Er zijn niet alleen meer korrels verkocht, de vraag naar slakken-parasitaire aaltjes zit ook in de lift. Wij verwachten dat biologische slakkenbestrijding terrein blijft winnen.”

De hogere plaagdruk in kassen is niet alleen toe te schrijven aan meer ‘inloop’ van buiten. Slakken zijn namelijk ook dol op zemelen, die meegegeven worden aan roofmijten. En aangezien de biologische plaagbestrijding nog steeds in de lift zit, vinden slakken in veel teelten in de grond en in containers een rijk gedekte tafel.
“Het is een gegeven dat meer ruimte voor biologische bestrijders, met name de roofmijten, ook meer ruimte biedt aan slakken”, zegt Wessel van Vliet, technisch productadviseur glastuinbouw & biologicals bij BASF. “Gelukkig kunnen slakken ook biologisch bestreden worden met aaltjes. Een voorwaarde voor een goede werking is dat de toplaag van de bodem of teeltcontainer redelijk vochtig blijft. Dat hebben de aaltjes nodig om actief en mobiel te blijven.”

Kweekcapaciteit verruimd

De leverancier vermarkt twee soorten slakkenkorrels: het ijzer-III-fosfaat Ironmax Pro en Metarex Inov, dat als werkzame stof metaldehyde bevat. Daarnaast produceert het de slakken-parasitaire nematode Phasmarhabditis californica, die nu een jaar of vier op de markt is. “Vorig jaar konden we die beperkt leveren, maar we hebben meer kweekunits opgezet en kunnen de vraag nu veel beter aan”, merkt hij op. “We zien toenemende belangstelling voor biologische slakkenbestrijding bij telers. Sinds het voorjaar lopen er proeven bij een chrysantenbedrijf, die bevestigen dat je hier ver mee kunt komen.”

Ademopening en zadel

Aaltjes zijn vooral werkzaam tegen naaktslakken. Deze hebben een ademopening achter het zadel die voor de aaltjes gemakkelijk toegankelijk is. Eenmaal binnengedrongen – ook andere lichaamsopeningen kunnen een invalspoort vormen – scheiden de aaltjes een tijdens het kweekproces meegegeven bacterie af, die zich in het zadel van de slak vermenigvuldigt en deze sterk laat opzwellen. “Uiteindelijk barst het zadel open en legt de slak het loodje”, vat de technisch adviseur samen. “Hij stopt echter al veel eerder met vreten, namelijk binnen twee dagen. Het kan tot drie weken duren voordat de slak sterft, maar in die periode richt hij geen schade meer aan.”

200-400 nakomelingen per slak

De parasitaire aaltjes blijven in vochtige grond of substraat vier tot zes weken actief en kunnen dan slakken parasiteren. “Vier tot zes weken na de eerste inzet zou je de toepassing desgewenst kunnen herhalen”, merkt de specialist op. “Bij huisjesslakken zal de werking minder sterk zijn, omdat de ademopening wordt beschermd door het huisje. Dat werpt een extra drempel op. Tegen huisjesslakken kun je wellicht beter korrels inzetten, maar dan dient het wel droog te zijn.”
Wanneer slakken niet adequaat worden bestreden, kunnen zij stevig huishouden. De hermafrodiete dieren zijn voor de voortplanting niet aangewezen op een partner en kunnen afhankelijk van het soort en de omstandigheden 200 tot 400 eitjes afzetten. Tijdens hun leven (1,5 – 2 jaar) zetten ze meestal twee keer eieren af, die na 110 tot 180 dagen zijn uitgegroeid tot nieuwe, geslachtsrijpe slakken.

Filters verwijderen

“Met aaltjes kun je ze onder de juiste condities goed onderdrukken, dus wij verwachten dat ze meeliften op de vergroeningsgolf en breder toepassing zullen vinden”, besluit Van Vliet. “Je kunt ze gewoon verspuiten, mits de filters op de spuitunit zijn verwijderd en de spuitopening tenminste 0,5 mm groot is. Wij adviseren om na het spuiten kort na te regenen, zodat de aaltjes van het gewas afspoelen en op de bodem of het substraat terechtkomen. In een jong gewas gaat dat wat makkelijker dan in een hoger en dichter gewas. Wanneer slakken vanuit hun rustplaatsen in de bodem omhoog kruipen om hun honger te stillen, moeten ze zich eerst door de toplaag met aaltjes heen werken. Daar worden zij dan gemakkelijk geïnfecteerd.”

Tekst: Jan van Staalduinen, beeld: Pieter Prins