Radijstelers hebben maar een zeer beperkt aantal goed werkende chemische gewasbeschermingsmiddelen in de strijd tegen Rhizoctonia. Het belangrijkste motief voor onderzoek naar biologische bestrijdingsmethoden en biostimulanten is om aan die kwetsbare positie te ontsnappen. Bovendien ligt dan de weg open voor een duurzame residuvrije teelt. Maar zo eenvoudig is dat niet. Deze lastige schimmel laat zich niet zomaar verslaan.
Het onderzoek naar bestrijdingsmethoden voor Rhizoctonia in radijs met biologische middelen en biostimulanten is nog maar net afgerond. Onderzoekers Jan Janse, Marta Streminska en Kees Weerheim van Wageningen University & Research hebben zojuist de eerste resultaten verwerkt van een potproef in één van de afdelingen van het proefstation in Bleiswijk.
De resultaten vallen niet mee. Dit in tegenstelling tot een kleine belofte die het vooronderzoek op laboratoriumniveau opleverde. De zoektocht om een waardige biologische opvolger van de chemische fungicide Rizolex te vinden verloopt moeizaam. De urgentie is er wel, want het is het belangrijkste middel dat helpt in de strijd tegen deze lastige schimmel. De vraag is hoe lang dit middel nog mag worden gebruikt. Daarom hebben telers via de gewascoöperatie Radijs opdracht gegeven om onderzoek te doen.
Lastige schimmel
Rhizoctonia is een bodemschimmel, die in de bovenste centimeters van de grond voorkomt, liefst op vochtige plaatsen. De schimmel groeit op organisch materiaal en vormt sclerotia. Deze kleine klompjes van mycelium kunnen maanden tot jaren overleven tot er gunstige omstandigheden ontstaan om toe te slaan. Daarin schuilt het gevaar van deze lastig te bestrijden schimmel.
Een aantal radijstelers stoomt de grond eenmaal per jaar. Dan lijkt het er op dat ze vrij zijn van de schimmel, maar soms ontstaat in de tweede teelt na het stomen alweer een aantasting. Ze zijn dan aangewezen op bestrijding met voornamelijk Rizolex.
De aantasting treedt overwegend op bij jonge kiemplanten, rondom de grens tussen lucht en grond. Ook het zaad kan al worden aangetast, waardoor het niet eens kiemt. Als de radijs toch nog een knol vormt dan ontstaan in het gunstigste geval onregelmatigheden, zoals een ‘lange nek’, of vervorming aan de knol. Maar als de ziekte verder doorzet, ontstaan zwarte plekjes op de knol. Streminska: “Als je zo’n knol doorsnijdt dan zie je plaatselijk myceliumdraden van de schimmel.”
Laboratorium toets
Streminska en Weerheim zijn hun onderzoek gestart met proeven in het laboratorium. Ze maakten een selectie van biologische middelen en biostimulanten op basis van micro-organismen, bacteriën, schimmels, aminozuren en enzymen. Deze middelen zouden mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan bestrijding van de ziekte (biologische bestrijding) of plantversterking (biostimulanten), zodat planten minder vatbaar zijn voor ziekte .
In een kleine testopstelling werd gekeken naar kieming van radijszaden op een kunstmatig agar medium met Rhizoctonia mycelium. De zaden waren voorafgaand aan de proef gedompeld in oplossingen van verschillende middelen.
De uitkomst van deze toets gaf aan dat de behandeling met Rizolex nog steeds het beste resultaat geeft. Ook drie biologische middelen gaven remming (maximaal 70%) op de ontwikkeling van de ziekte. Die resultaten waren bemoedigend genoeg voor een grotere pottenproef in de kas.
Pottenproef
Voorafgaand aan de pottenproef hebben de onderzoekers een schoon grondmengsel gemaakt van 80% zand en 20% kokos. De kokos was nodig om het waterhoudend vermogen van het mengsel omhoog te brengen. Vervolgens werd de schimmel door de grond gemengd. Uiteraard waren er ook twee controlebehandelingen, één zonder en één met schimmel zonder bestrijding.
De middelen (waaronder Rizolex als chemische referentie) werden toegepast voor of na het zaaien, afhankelijk van het advies van de producent of leverancier. “Als de producent dat aangaf hebben we de toepassing van middelen tijdens de teelt ook herhaald”, vertelt Weerheim. “Maar voor radijstelers is het praktisch om de middelen alleen aan het begin van de teelt toe te passen.”
De proef in vijfvoud is gedurende de teelt drie keer beoordeeld. Dat gebeurde voor de eerste keer na het kiemen. Weerheim: “We zagen zaden die niet kiemden. Veel gekiemde plantjes werden gedurende de teelt aangetast en stierven alsnog af.”
Teleurstellend resultaat
De behandeling met Rizolex gaf de beste kieming, maar ook bij de besmette potten die niet zijn behandeld kiemde nog 80%. Bij sommige middelen kiemden de zaden beter dan bij andere middelen, maar dan ging het vervolgens later in de teelt toch mis.
De onderzoekers zagen tijdens de teelt dat er wel verschillen tussen de behandelingen optraden. Het ziekteverloop was per behandeling net iets anders. Toch bleek op het einde van de teelt dat nog maar 20 tot 30% van de knollen oogstbaar was, maar deze knollen waren dan vaak minder mooi van vorm. De uitzondering was weer de behandeling met Rizolex. “Dat was ronduit teleurstellend”, concludeert Streminska. “De testen in het laboratorium waren behoorlijk agressief. Daarom hadden we hogere verwachtingen van de pottenproef, maar die is dus zwaar tegengevallen.”
Kansen biologische aanpak
Het lijkt vrij eenvoudig om de conclusie te trekken dat biologische middelen en biostimulanten radijs niet weerbaar maken tegen Rhizoctonia. Dat is echter veel te snel geredeneerd en er zijn zeker middelen met potentie. Streminska: “We hebben in de proef voor een agressieve schimmelstam gekozen. Dat hoeft niet altijd dezelfde te zijn als die op praktijkbedrijven voorkomt.”
De onderzoekers gingen uit van ongecoat en ongepilleerd zaad. Streminska: “Het is mogelijk dat bepaalde middelen geschikt zijn als zaadbehandeling. In de kasproef hebben wij helaas geen middelen als zaadbehandeling toegepast.”
Ook zou het tijdstip van toepassen een rol kunnen spelen. Misschien is het mogelijk om direct na het stomen middelen aan de grond toe te voegen die een actief bodemleven op gang brengen, waardoor een aantasting met Rhizoctonia vertraagt.
De meest belangrijke conclusie die de onderzoekers nu trekken is dat er nog geen biologisch middel is om Rizolex te vervangen. Of zij nog een vervolgproef kunnen doen op basis van de resultaten uit dit onderzoek hangt sterk af van de discussie die nu volgt. De roep om alternatieven voor chemische bestrijding is nog even urgent.
Tekst en beeld: Pieternel van Velden