In 1.750 genenbanken wereldwijd liggen zaden opgeslagen van cultuurgewassen en hun wilde varianten. Het is onze ‘anti-hongerverzekering’, die kan worden aangesproken als rassen productiever of weerbaarder moeten worden gemaakt met hulp van genen uit verwante soorten. De gaten daarin zijn echter erg groot, schrijven onderzoekers in het blad Nature Plants. Veel wilde verwanten ontbreken in de collecties. Ze stelden een prioriteitenlijst op welke met voorrang moeten worden verzameld.
Bij de groentegewassen zijn dat bijvoorbeeld wilde varianten van meloen, asperge, prei, aubergine, peen en spinazie. Daarentegen zijn wilde tomaat, boon en kool wel goed vertegenwoordigd. De lijst spoort goed met de prioriteiten van het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland, geeft Chris Kik aan. Hij gaat zelf regelmatig op ‘jacht’ en is afgelopen jaren in Centraal-Azië, Kaukasus en Zuid-Europa geweest om zaden te verzamelen van spinazie, prei, asperge, sla en peen.
Cultuurgewassen
“In de cultuurgewassen zit vaak te weinig genetische variatie. Nieuwe resistenties tegen ‘wolf’ in spinazie bijvoorbeeld komen uit de wilde varianten”, vertelt hij. “Veredelaars zouden ook zelf kunnen verzamelen in het wild, maar voor een commerciële partij is dat niet gemakkelijk omdat veel landen nogal gesloten zijn. Via overheidscontact verloopt dat minder moeilijk.”
In de analyse in Nature Plants zijn 1067 wilde verwanten van 81 cultuurgewassen meegenomen. Een derde daarvan ontbreekt volledig in genenbanken, een kwart is met een zeer gering aantal monsters vertegenwoordigd. Meer dan 70% moet dringend worden verzameld, onder andere omdat hun leefgebied wordt bedreigd. Wereldwijd bestaat 7% van de genencollecties uit groentegewassen.
Tekst en beeld: Tijs Kierkels