‘Plantweerbaarheid’ lijkt de laatste jaren een modewoord in de tuinbouw. Allerlei ‘wondermiddeltjes’ worden uit de kast getrokken om het gewas beter bestand te maken tegen ziekten en plagen. Ik heb zelf helemaal niets met biostimulanten en dat soort producten en heb ze ook nog nooit ingezet in de komkommerteelt.
Mijn mening is dat een weerbare plant begint bij de teler zelf. Dat betekent concreet dat je je gewas en teelt continu – 24 uur per dag, 7 dagen per week − in de gaten moet houden. Hoe staan de planten erbij, hoe ontwikkelt het wortelgestel zich, is de watergift op orde en vooral: is de plant in balans. Om dit laatste voor elkaar te krijgen, is het met name zaak om een té hoge plantbelasting te voorkomen.
Wij als telers willen vaak te veel, soms trap ikzelf óók in die valkuil. Dan vragen we te veel van het gewas, omdat we graag net die ene komkommer extra willen oogsten. En dan gaat het mis, is sprake van abortie en krijgen ziekten en plagen meer kans om toe te slaan.
Dat is eigenlijk heel logisch. Ik vergelijk het wel met een hardloper, die normaal gesproken met gemak een marathon loopt. Wanneer hij ineens een rugzak van 20 kilo meekrijgt, wordt dat een ander verhaal. En als je het gewicht opschroeft naar 30 kilo, trekt hij het niet meer. Ofwel: wanneer je te veel wil, betaal je daar uiteindelijk de prijs voor. Ook als teler.
Kortom: zorg dat je plant in balans is, dan is de weerbaarheid ook op orde. En dan heb je geen biostimulanten nodig om het gewas op te peppen of gezond te houden. Ik geloof daar sowieso niet in en ken geen positieve praktijkvoorbeelden in komkommer. Daarbij is het aanbod van biostimulanten te groot; je ziet door de bomen het bos niet meer.
We moeten gewoon logisch blijven redeneren en bij de basis blijven; zorgen dat de plant zich goed voelt. Dan kan hij − net als een mens − veel hebben. Trouwens: ik ben benieuwd hoeveel uitnodigingen ik naar aanleiding van deze column zal krijgen!
Peter van Ninhuys, teeltmanager Van Gog Kwekerijen Helmond