Om de weerbaarheid van planten op een natuurlijke manier te verhogen, is er veel interesse in het gebruik van biostimulanten op basis van organische producten. Deze kunnen een goede bijdrage leveren, als je ze op de juiste manier toegepast. In mijn advieswerk begeleid ik bedrijven bij het opzetten en uitvoeren van proeven en welke metingen nuttig zijn om een goede conclusie te trekken over de werking. En dit is niet altijd simpel.

De teeltcondities in Nederland zijn vaak al optimaal ten opzichte van teelten in het buitenland met relatief weinig stresscondities. Voor een goede meting is het belangrijk om een onbehandelde controlebehandeling mee te nemen, zodat er een verschil te zien is ten opzichte van het behandelde gewas. En om daarnaast ondersteunende gewasmetingen uit te voeren die een indicator zijn voor de groei en ontwikkeling van een plant en inhoudsstoffen die een rol spelen bij afweerprocessen.

Primaire metabolisme

Het primaire metabolisme is te meten via nutriëntenanalyses van het plantsap en droge stof. Dit levert belangrijke informatie op in hoeverre zonlicht, assimilatie- en LED-belichting bijdraagt aan het omzetten van fotosynthese in voedingsstoffen die nodig zijn voor een gezonde groei. Als hier al tekorten in optreden, dan is dit de eerste stap om aan te werken.

Wat is de rol van kleurpigmenten?

Kleurpigmenten in het blad zijn belangrijke indicatoren voor de verdeling van energie die de plant nodig heeft voor groei en vruchtvorming en het deel dat wordt ingezet om belagers te weren. Als een plant meer pigmenten aanmaakt en meer energie stopt in zijn zogenaamde secundaire metabolisme dan wordt deze vaak minder gevoelig voor ziekten en plagen. Belangrijke kleurpigmenten zijn bijvoorbeeld de groep van flavanolen. Dit zijn geelkleurige pigmenten die in gewassen als chrysant en andere sierteeltgewassen een relatie kunnen hebben met het verlagen van gevoeligheid voor trips.
Een andere belangrijke groep vormen de anthocyanen. Dit zijn roodkleurige pigmenten die eveneens een rol spelen als antioxidant. Hierdoor worden er in een plantencel meer fenolen en waterstofperoxide aangemaakt. Schimmelsporen zijn hierdoor bijvoorbeeld minder goed in staat om te kiemen en als ze een plant toch kunnen infecteren, wordt de infectiesnelheid sterk vertraagd.

Kleurpigmenten en meer koolstof

Kortweg, als een plant aan meer abiotische en biotische stress is blootgesteld, zal deze een groter aandeel van zijn energie stoppen in het aanmaken van stoffen die bijdragen aan de afweer. Ten opzichte van het aandeel stikstof, worden er meer koolstofverbindingen aangemaakt, zoals flavanolen en anthocyanen. Over het algemeen zal hierdoor de C:N ratio toenemen als een plant weerbaarder wordt. Bij het toepassen van biostimulanten met een plantaardige herkomst uit gebieden met een hoge abiotische stress zoals algen/zeewieren (zoutstress), woestijn- en vetplanten (waterstress), kun je in ieder geval een toename verwachten.

Tekst: Jantineke Hofland-Zijlstra