Eén jaar na de start van het onderzoek naar Het Nieuwe Telen bij potplanten zijn de initiatiefnemers opgetogen over de vooruitgang die zij hebben geboekt. Niet alleen konden ze met 45% minder energie toe, maar de zamioculcas planten waren ook vier weken eerder leverbaar. Toeval of trend? Dat moet komend jaar duidelijk worden

“Kennen we deze plantensoort wel goed genoeg?” Dat vragen zamioculcasteler Hans Weerdenburg, onderzoeker Tristan Marcal Balk en adviseur Erik de Rooij, beiden werkzaam bij Delphy, zich af na een jaar onderzoek bij het Delphy Improvement Centre in Bleiswijk. “We hebben altijd aangenomen dat we te maken hadden met een schaduwplant en deze ook als zodanig behandeld. Maar nu zien we dat deze plant meer licht kan verdragen dan we voor mogelijk hielden, mits de klimaatomstandigheden daarop zijn aangepast.”

Lichte afdelingen

Half december 2017 ging het onderzoek naar een lager energieverbruik in potplanten van start, in twee afdelingen van het onderzoekscentrum. Eén afdeling werd ingericht voor HNT, met een diffuus scherm en een dubbel energiescherm met spouw, nivolatoren voor luchtbeweging en verneveling. De andere afdeling werd ingericht zoals een standaard potplantenbedrijf, voorzien van een gecombineerd scherm dat overdag zon weert en ’s nachts energie bespaart.
In beide afdelingen is gestart met uitgangsmateriaal van zamioculcas in drie plantstadia en twee potmaten (12 en 17 cm) en twee tafels met dipladenia. Al snel bleek dat beide afdelingen, door de invloed van de gevels, lichter zijn dan het gemiddelde potplantenbedrijf. Dit heeft de teeltresultaten positief beïnvloed.

Lage etmaaltemperatuur

In de winter, de periode waarin de plant door gebrek aan natuurlijk licht in rust gaat, is in de HNT-afdeling een etmaaltemperatuur van 16°C aangehouden tegenover 18°C in de referentieafdeling. Dit temperatuurverschil en het slim inzetten van de schermen heeft sterk bijgedragen aan de totale energiebesparing, die aan het einde van de teelt opliep tot 45%.
De planten in de HNT-afdeling, die toch aanmerkelijk meer koude hebben gehad, liepen daardoor een groeiachterstand op. “Die achterstand is niet zo zorgelijk, maar de kans op stengelrot neemt daardoor wel toe”, legt Weerdenburg uit. Toch is het gewas gezond gebleven en dat stemt tot nadenken. Volgens de teler zijn er wel verschillen tussen de proefafdelingen en praktijkbedrijven, waar de RV soms hoger oploopt. “Voorzichtigheid is geboden, want zamioculcas is erg gevoelig voor vochtige omstandigheden”, vindt hij.

Hoge zomertemperaturen

Zodra het natuurlijke licht weer toenam is de etmaaltemperatuur verhoogd. De winterse achterstand van de HNT-afdeling werd al snel vergeten op het moment dat de groei er weer in zat. Het gebeurde regelmatig dat de etmaaltemperatuur in de HNT-afdeling opliep tot 30-31°C, tegenover 27°C in de referentieafdeling. Die verhoging van de etmaaltemperatuur hing samen met de hoeveelheid natuurlijk licht.
Tegelijkertijd is ook verneveling ingezet, zodat de planten niet in de stress raakten. Deze verneveling heeft eraan bijgedragen dat de planten meer licht konden verdragen, zonder te verbranden. Dat vinden de proefnemers bijzonder. In de extreem warme zomerperiode kon het gebeuren dat de temperatuur overdag opliep naar 38°C. In de afdeling met verneveling liep de temperatuur niet verder op, in de referentieafdeling wel.

HNT op voorsprong

De planten reageerden erg goed op het tamelijk extreme temperatuurregime. Begin mei was al duidelijk dat de planten van de HNT-afdeling die van de referentieafdeling hadden ingehaald in groei. Die voorsprong liep uiteindelijk op tot vier weken eerder leverbaar.
Marcal Balk: “Het blad van de leverbare planten uit de HNT-afdeling is wel iets spitser geworden. Ook hebben we gezien dat de hele plant iets lichter van kleur was, soms zelfs een beetje bont. Het lijkt niet heel erg nadelig, want het totale beeld van de plant toont gezond en groeikrachtig.”
Het resultaat van de proef heeft de verwachtingen overtroffen. Het blijkt inmiddels dat de plant veel meer licht kan verdragen dan voor mogelijk is gehouden. “Maar het is heel moeilijk om oorzaak en gevolg aan elkaar te koppelen”, vindt De Rooij. “We proberen het gewas in balans te telen, maar de gevolgen van een bepaalde klimaatverandering zie je pas een paar weken later.”
“Voor mij was het een eyeopener dat de planten zo goed reageerden op diffuus licht, afkomstig van de gevel”, vindt Weerdenburg. “We dachten altijd dat zamioculcas een schaduwplant was en hadden geen enkele reden om meer licht te geven. Het gewas groeide al naar tevredenheid.”
Het kan dus nog beter, is de conclusie na deze eerste proef. De planten weten niet van opgeven. Het restant van de leverbare partij is zelfs zo doorgegroeid dat de plastic potten zijn gescheurd.

Volgend seizoen

Inmiddels is de proefopzet van het vervolgonderzoek goedgekeurd. Komend jaar gaat het onderzoek verder, maar nu in één afdeling. Daarin komen planten te staan in drie verschillende stadia, met een leeftijdsverschil van tien weken. Marcal Balk: “We gaan dan nog meer licht toelaten in de kas, want we weten nog niet wat de optimale lichtsituatie is.”
Ook is de energiedoelstelling verder aangescherpt. Het verbruik was nu 18 m³ per m², maar dit kan misschien nog verder omlaag. De planten krijgen ditmaal matverwarming als primaire warmtebron. Als dit niet voldoende is, gaat ook de onderverwarming aan.
Volgens de onderzoeker kan daardoor het energieverbruik nogmaals worden gehalveerd. De matverwarming is geen onlogische stap, want zamioculcas is een plant met knollen en groeipunten die in de pot zitten. “De ruimtetemperatuur kan dalen, maar we houden wel dezelfde pottemperatuur aan als afgelopen jaar. Ik verwacht dus weinig groei in de winter, maar we verspillen hierdoor geen energie”, meent Balk.

Lichtstress meten

In de afdeling komt een CropObserver te hangen, die gaat meten of dit uitdagende plan ook gaat werken. Dit apparaat kan de lichtstress van de assimilerende delen meten, door middel van fluorescentie. Dus als de planten toch het punt bereiken dat er lichtstress ontstaat, kunnen de proefnemers dat daadwerkelijk meten en ingrijpen.
Tot op heden kregen de planten geen CO2. Komend seizoen zal dat wel gebeuren. Ook is er extra aandacht voor watergift en nutriënten. Iedere maand zullen blad- en grondmonsters worden genomen. “Nu waren we vier weken sneller, maar ik hoop dat we volgend seizoen uitlopen naar zes tot acht weken”, besluit de onderzoeker. Voor wie wil weten hoe de dipladenia’s reageerden: in de HNT-afdeling was de bloei rijker dan in de referentieafdeling.
Het onderzoek valt binnen het programma Kas als Energiebron en is gefinancierd door het Ministerie van EZ, Svensson en vijf potplantentelers.

Tekst en beeld: Pieternel van Velden