Uitgebreide proeven met biostimulanten in de aardbeienteelt in Noord-Amerika resulteerden in opbrengstverhogingen van gemiddeld 10 tot 15%. In de Nederlandse teelt, die anders is van opzet, is van een dergelijke productiestijging nog geen sprake. In een nieuwe, breed opgezette reeks proeven wil de leverancier de juiste teeltreceptuur boven water krijgen.

“Wij geloven beslist in een meerwaarde van het Natugro-programma voor vrijwel iedere grond- en containerteelt. In Noord-Amerika is dit duurzame, op micro-organismen en biostimulanten gebaseerde systeem vier jaar lang beproefd. Daar zagen we consequent meeropbrengsten van 10 tot 15% en wordt het inmiddels op grote schaal toegepast in de praktijk.

In de afgelopen twee jaar deden enkele vooraanstaande Nederlandse aardbeientelers ervaring op in de kasteelt, maar de resultaten bleven achter bij de verwachtingen. Toevoeging van micro-organismen en biostimulanten aan bodem of substraat is dus niet het hele verhaal. Je moet ook de voeding opnieuw onder de loep nemen.”

Aan het woord is Mark van der Werf, consultant zachtfruit bij Koppert Biological Systems. Hoewel hij nog geen pasklaar antwoord heeft op de vraag hoe de Nederlandse aardbeienteelt ten volle profijt kan trekken uit het programma met biostimulanten, micro-organismen (onder andere Trianum) en aanvullende voedingscomponenten, denkt hij het opvallende verschil met de ervaringen in Noord-Amerika wel te kunnen verklaren.

Averechts effect

“In de eerste plaats zijn er wezenlijke verschillen in teeltwijze”, zegt hij. “In Noord-Amerika teelt men hoofdzakelijk doordragers op ruggen in de vollegrond. De Nederlandse aardbeienteelt speelt zich zowel buiten als binnen af, met een sterk accent op de vroege zomer. Wij stellen ook vast dat het hier in de moderne teeltpraktijk niet ongebruikelijk is om een overaanbod van direct opneembare voedingsstoffen te geven, met name van nitraat. Toevoeging van biostimulanten en micro-organismen aan zo’n rijk systeem kan dan wel eens een averechts effect hebben, omdat het de opname van stikstof door de plant nog een extra impuls geeft.”

Micro-organismen (schimmels – mycorrhiza’s en trichoderma – en bacteriën) en biostimulanten (aminozuren, zeewierextract en plantenextracten) vormen de pijlers onder het Natugro programma. Afhankelijk van het gewas en de gehanteerde voedingsschema’s zijn deze componenten aan te vullen met biologische meststoffen om het totaalplaatje te optimaliseren.

Niet weerbaarder, maar gevoeliger

“Het is bekend dat een overmaat aan direct opneembare stikstof planten juist vatbaarder maakt voor schimmelziekten, zoals meeldauw, en voor sommige insecten, zoals trips en bladluis”, vervolgt Sjoerd Smits van NovaCropControl uit Udenhout. “Dat is wetenschappelijk keer op keer vastgesteld.”

Dit effect, dat ook is waargenomen bij de Nederlandse aardbeientelers die het systeem van Koppert de afgelopen jaren beproefden, staat haaks op het beoogde doel van een weerbaar, vitaler en productiever gewas dankzij een gezonder bodemleven en een efficiëntere opname van voedingsstoffen in de juiste verhoudingen.

Proefopzet

Om het lek boven water te halen, kreeg het onderzoekscentrum het verzoek om een reeks proeven aan te leggen. Smits: “Koppert heeft gekozen voor een pragmatische systeemaanpak, waarin we verschillende bemestingsniveaus met en zonder Natugro met elkaar vergelijken op basis van opbrengstcijfers, plantensapanalyses en het monitoren van plagen en pathogenen. Een gezond en gevarieerd bodemleven doet natuurlijk nog veel meer voor een plant, maar om het onderzoek praktisch en betaalbaar te houden, zoomen we daar niet op in.”

Op 7 mei jongstleden startte een uitgebreide veldproef met een containerteelt op teeltgoten in een open foliekas, bestaande uit zes behandelingen en vijf herhalingen. Een standaard en een verlaagd voedingsschema aardbei (respectievelijk een EC van 1,6 en 1,3) wordt vergeleken met een toevoeging van Natugro en met het toevoegen van alternatieve biostimulanten. In het verlaagde voedingsschema worden 20% minder nitraat en fosfaat en iets hogere concentraties van enkele sporenelementen gedoseerd. Lopende de proef kunnen de voedingsoplossingen van deze gekoppelde behandelingen worden aangepast als de data daar aanleiding toe geven.

Mineralen en plantvitaliteit

Als toelichting op de gekozen behandelingen zegt Van der Werf: “20% minder stikstof en fosfaat klinkt vrij drastisch, maar de nieuwste inzichten zijn toch dat deze elementen in het gehanteerde standaardschema voor aardbeien in overmaat worden aangeboden. Van sommige sporenelementen weten we dat ze een positieve bijdrage leveren aan zowel opbrengst als plantvitaliteit. Deze willen we dus juist op een iets hoger niveau aanbieden.”

Smits: “Wij doen al jaren plantensapmetingen en dat draagt bij aan een beter begrip van het fenomeen plantvitaliteit. In verschillende gewassen zijn al grote stappen gezet in ziekte- en plaagpreventie op basis van aangepaste bemestingsschema’s. Daarbij kijken we niet alleen naar de hoeveelheden en verhoudingen van de mineralen in het wortelmilieu, maar ook naar de vorm waarin ze zich in de plant manifesteren.”

Complexe moleculen

De onderzoeker neemt stikstof als voorbeeld. Dit element kan in de plant voorkomen als nitraat en als bouwsteen van eiwitten. “Veel pathogenen kunnen nitraat wel verwerken, maar complexe eiwitten niet”, legt hij uit. “Voor koolstof geldt iets vergelijkbaars. De plant kan dit vastleggen in monosachariden, disachariden of polysachariden. Over het algemeen geldt: hoe complexer de moleculen, des te lastiger is hun verwerking door pathogenen.”

“In relatie tot ons systeem is de hypothese dat het complex van micro-organismen en biostimulanten in het wortelmilieu de vorming van complexe eiwitten in de plant bevordert en dat deze daardoor minder vatbaar of minder aantrekkelijk worden voor ziekten en plagen”, vult Van der Werf aan. “Los daarvan is het een gegeven dat een rijker bodemleven beter in staat is om bodempathogenen op afstand te houden, alleen al vanwege de toegenomen concurrentie om ruimte en voedingsstoffen.”

Eerste waarnemingen

Hoewel het amper zes weken na het opzetten van de proef te vroeg is om harde conclusies te trekken, zijn onderzoeker en opdrachtgever te spreken over de gewasontwikkeling in de proeven met het verlaagde voedingsschema. “Op het oog doen de verlaagde doseringen in niets onder voor de behandelingen met de standaard voedingsoplossingen”, zegt Smits.

“In welke mate de micro-organismen en biostimulanten een gunstige invloed hebben op de opbrengst en weerbaarheid, moet nog blijken. Onze verwachting is dat er door verhoogde plantvitaliteit en verminderde vatbaarheid voor ziekten en plagen een positief verschil ontstaat, dat geleidelijk groter wordt. Onze medewerkers hebben de komende weken hun handen vol aan oogsten en wegen, scouten en plantensapanalyses. Eind oktober stopt de proef en weten we meer.”

Tekst en beeld: Jan van Staalduinen