“Tot nu toe werken we met traditionele vangplaten”, vertelt chrysantenteler Henk van Helvoort. “Die hangen bij het pad zodat je niet het gewas in hoeft om te scouten. We gebruiken ongeveer vier vangplaten per hectare. Dat betekent dat je uitsluitend op die plek inzicht hebt in de plaagdruk. Dat geeft een vertekend beeld. Stel dat de plaagdruk achter in de kas plotseling toeneemt, dan is het maar de vraag hoe snel dat op de vangplaat zichtbaar wordt. De kans dat je dan te laat bent om in te grijpen, is vrij groot.”
Henk is de zoon van Gert en Henja van Helvoort. Begin jaren negentig van de vorige eeuw startten zij in Zaltbommel met het telen van jaarrond troschrysanten (Santini’s). Ruim dertig jaar later is de Van Helvoort Company (VHC) uitgegroeid tot een uiterst moderne onderneming van bijna 22 hectare, verdeeld over drie locaties in de Bommelerwaard, werken er 100 werknemers en is de leiding van het bedrijf uitgebreid met zoons Evert, Henk en Frans. Henk is verantwoordelijk voor de teelt bij VHC: “Met 110 miljoen stelen per jaar leveren we het complete assortiment Santini’s. Via de veiling maar ook direct aan de retail. We vinden het belangrijk dat we het hele schap met onze topproducten kunnen vullen.”
Trips blijft grote uitdaging
Samen met Floor Oomen, technisch specialist gewasbescherming bij Van Iperen, kijkt Van Helvoort vooruit naar een proef met de Trap-Eye, een geavanceerd camerasysteem in de strijd tegen schadelijke insecten. Oomen: “Ik kom elke week langs op de locaties van VHC en loop dan alle vangplaten af. Dat is arbeidsintensief. Elke week monitor ik ruim 80 vangplaten. Op basis daarvan maak ik samen met de teeltmanager per locatie een stappenplan voor de week erna. Elke vier weken komen we met alle teeltmanagers bij elkaar en bespreken we de stand van zaken en de strategie voor de periode die volgt.”
Belangrijkste uitdaging in de chrysantenteelt blijft vooral de trips. Die kan op meerdere manieren binnenkomen. Invlieg is een van de belangrijkste oorzaken. Met biologie is de plaagdruk over het algemeen genomen redelijk in de hand te houden. Van Helvoort: “Invlieg kan echter soms zomaar ergens in de kas opduiken. Belangrijk om er dan snel bij te zijn. Je wilt zoveel mogelijk preventief handelen. Het middelenpakket om te kunnen corrigeren wordt steeds kleiner. En de retail stelt hoge eisen aan ons product als het gaat om residu. Dus je wilt en moet zoveel mogelijk biologisch bestrijden.” Oomen: “Omdat we steeds minder middelen mogen gebruiken, wil je de middelen die nog wel mogen, zo beperkt mogelijk inzetten. Dus niet een hele kas aanpakken, maar bijvoorbeeld alleen de kap waar de plaagdruk hoog is. Of misschien wel een klein deel van die kap. Door daar met een chemisch middel in te grijpen of een ‘bom’ aan roofmijt te strooien, kun je een plaag die zich plotseling ontwikkelt heel beperkt houden.”
Vangplatenmonitoringsysteem Trap-Eye
Net voor de zomer heeft VHC een contract getekend voor de inzet van de Trap-Eye, een geautomatiseerd vangplatenmonitoringsysteem, dat in juni in Amsterdam de GreenTech Innovation Award won. De Trap-Eye is een houder voor de vangplaat met een camera gericht op die vangplaat. Bovenop de Trap-Eye zit een kleine zonnecel die voldoende energie levert om de camera autonoom te laten functioneren, ook in de winter. De achterkant van de Trap-Eye is voorzien van twee magneten en is dus overal in de kas eenvoudig op te hangen.
De camera maakt, afhankelijk van de wens van de teler, één tot drie keer per week een foto van de vangplaat en stuurt die door naar een web-based dashboard. Van Helvoort: “Hierdoor heb je altijd en overal volledig overzicht van de plaagsituatie in de kas. En je wint natuurlijk heel veel tijd.”
Oomen: “Door plagen op deze manier eerder te lokaliseren en te bestrijden, hoef je beduidend minder chemische gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken. Heatmaps in het dashboard laten de hotspots zien waar plaaginsecten zich voornamelijk ophouden. Hierdoor kun je nuttige insecten op precies de juiste plek uitzetten.”
Inmiddels herkent en telt het systeem de meest voorkomende vliegende insecten. Voor trips is dat nog beperkt. Dat moet nog verder ontwikkeld worden. Door op foto’s aan te geven wat trips is, gaat het systeem dat steeds beter herkennen. Voorlopig start VHC met een proef op één hectare. Van Helvoort: “Groot verschil met de traditionele vangplaten, is het aantal. Hebben we nu vier vangplaten per hectare, met de Trap-Eye worden dat er veertig! En dan heb je natuurlijk een heel gedetailleerd overzicht.”
Intensief en gericht
Oomen: “Met de Trap-Eye gaan we veel intensiever, maar vooral ook gerichter scouten. Ik beschouw dit als een digitaal product dat ervoor zorgt dat je gaat vergroenen. Omdat je meer inzicht hebt, plaatsspecifiek in kunt grijpen, heb je minder chemische middelen nodig en kun je meer inzetten op biologie.”
“Lange tijd heeft de akkerbouw naar de tuinbouw gekeken als het om nieuwe toepassingen gaat, tegenwoordig zie je steeds ook de omgekeerde beweging. Zo zetten tuinbouwers steeds vaker biostimulanten in, in plaats van grond ieder jaar te stomen. Ook nemen zij de techniek van spotspraying over. Bij de Trap-Eye gebruiken we eigenlijk dezelfde methode: alleen daar ingrijpen waar het echt nodig is, en de rest van je gewas met rust laten.”
Kijken naar het geheel
In de synergie tussen akkerbouw en tuinbouw ligt volgens beide mannen ook de kracht van Van Iperen. Doordat het bedrijf in beide sectoren actief is, is er veel kennisoverdracht over en weer. Daar hebben de verschillende sectoren veel profijt van. Van Helvoort: “Ik weet niet beter dan dat we klant zijn bij Van Iperen. Dat is een lange en hechte relatie. Ze zijn niet alleen leverancier van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen, maar denken mee en adviseren ons in alles wat met de teelt te maken heeft.” Oomen: “Door mijn studie toegepaste biologie heb ik geleerd om overal vraagtekens bij te zetten. Heel veel dingen weten we gewoon niet. Afgelopen jaar is hier overal LED-belichting geïnstalleerd. Dat heeft gevolgen voor de temperatuur in de kas en dat heeft weer effect op de biologie. Is de temperatuur lager, dan is de roofmijt minder actief en dat is een risico voor je bestrijding. We moeten dan ook steeds meer naar het geheel kijken om meer over deze effecten te leren.”
Tekst: Bert de Jong, Deelstra en de Jong