Vorig jaar beproefde Sjaak van Schie met succes diverse biologische bestrijdingsmethoden tegen plagen die zijn hortensia’s bedreigen. Op één bedrijfslocatie is de geïntegreerde teelt nu al leidend. “Hiermee spelen wij in op de groeiende vraag naar residu-arme planten”, stelt Christiaan Rinkel, die de biologische bestrijding in goede banen leidt.
De voornaamste plagen in de hortensia- of hydrangeateelt zijn bladluis, spint en – sinds 2014 – de uit Japan afkomstige Thrips setosus (zie ook Onder Glas februari 2018, pag. 7-9). Spint wordt bij Van Schie met succes bestreden door de galmug Filtiella en de roofmijt Phytoseiulus. Sluipwespen moeten de bladluizen onder de duim houden.
“Om een solide populatie sluipwespen op te bouwen, hebben we potten met graanpollen in de kas staan”, licht Rinkel toe. “Daarop gedijen zowel de luizen als de sluipwespen. Als we ergens in het gewas een luizenhaard tegenkomen, zetten we daar een pot met graanpollen naast en kunnen de sluipwespen direct aan de slag. Na een aantal dagen zie je de eerste mummies dan al verschijnen.”
Vertrouwen
Zoals bij veel hortensiakwekerijen het geval was, deed ook de gewasbeschermingsspecialist van Van Schie vorig jaar proeven met biologische bestrijders van Thrips setosus. “Het is een relatief nieuwe en hardnekkige plaag”, vervolgt hij. “We moeten de biologische bestrijding nog onder de knie krijgen, maar de ervaringen die wij vorig jaar hebben opgedaan, geven mij wel vertrouwen. We hebben cucumeris, swirskii en montdorensis ingezet en van deze roofmijten gaf montdorensis de beste resultaten. Daar werken we nu dus mee verder. Ze zijn in februari twee weken achtereen ingezet op de hele locatie. Zodra de tellingen op de vangplaten op gaan lopen, zet ik ze opnieuw in.”
Onderscheiden
Volgens Rinkel sluit de geïntegreerde teeltwijze goed aan op de groeiende vraag naar hortensia’s waarin minder chemische gewasbeschermingsmiddelen zijn toegepast. “We zijn niet de enige die daarop inspelen, maar ik denk dat we ons wel onderscheiden in de breedte van onze biologische aanpak. Zo hebben we begin februari de bodemmijt Hypoaspis gestrooid om gevallen poppen van Thrips setosus en larven van de varenrouwmug te bestrijden.”
Dankzij die brede benadering is preventief spuiten tegen plagen bij Van Schie niet langer nodig en hoeft er waarschijnlijk ook minder snel curatief te worden bijgestuurd. “Goed scouten en monitoren blijft natuurlijk essentieel”, zegt Rinkel tot besluit.
Tekst: Jan van Staalduinen.